ECLI:NL:RBDHA:2025:5456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
I. C/09/680651 / JE RK 25-307 en II. C/09/680972 / JE RK 25-345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe zorgbehoeften

Op 12 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaken met de zaaknummers I. C/09/680651 / JE RK 25-307 en II. C/09/680972 / JE RK 25-345. De beschikking betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die in het verleden te maken heeft gehad met loverboyproblematiek en andere risicovolle situaties. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 17 november 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor dezelfde periode. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de minderjarige de benodigde hulpverlening en ondersteuning moet ontvangen, en dat deze geboden kan worden in de accommodatie waar zij verblijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft ook vastgesteld dat er niets meer te beslissen valt in de tweede zaak, aangezien het verzoek is ingetrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers:
I. C/09/680651 / JE RK 25-307
II. C/09/680972 / JE RK 25-345
Datum uitspraak: 12 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. D.M. Siemerink-Looten te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.W. van Eeuwijk te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij de beschikking van 27 februari 2025 (met zaaknummer
C/09/680972 / JE RK 25-345) is een spoed(traject)machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp en zodra er plek is gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 13 maart 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • verzoekschrift I met bijlagen, ontvangen op 20 februari 2025,
  • verzoekschrift II met bijlagen, ontvangen op 27 februari 2025.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de vader.
De vader, [minderjarige] en haar advocaat zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader, [minderjarige] en haar advocaat wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een accommodatie van [instelling] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 6 april 2025 alsmede een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 6 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt in de zaak naar aanleiding van verzoek I (met zaaknummer
C/09/680651 / JE RK 25-307) de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 17 november 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn al langere tijd zorgen over [minderjarige] . Ze kan situaties onvoldoende inschatten, overziet de consequenties van haar handelen niet en heeft vaker seksueel contact gezocht met jongens en mannen. Er zijn daarnaast zorgen over loverboyproblematiek. In januari 2025 is [minderjarige] vijf dagen vermist geweest. De gecertificeerde instelling heeft vervolgens, vanwege de vermoedens van loverboyproblematiek, een machtiging gesloten jeugdhulp aangevraagd. De gevraagde machtiging is afgegeven tot 28 februari 2025. Vervolgens is duidelijk geworden dat [minderjarige] geplaatst zou kunnen worden bij [instelling] in Amsterdam. Omdat daar op 28 februari 2025 nog geen plek was, moest gezocht worden naar een overbrugging. Om te voorkomen dat [minderjarige] aansluitend op de termijn van de geldende machtiging naar een crisisplek zou moeten gaan heeft de gecertificeerde instelling opnieuw een spoedmachtiging, in de vorm van een trajectmachtiging, verzocht. Deze (traject)machtiging is verleend tot 13 maart 2025. [minderjarige] is inmiddels bij [instelling] in Amsterdam geplaatst waardoor het spoedverzoek niet meer aan de orde is en door de gecertificeerde instelling wordt ingetrokken. Bij [instelling] worden duidelijke regels en structuur geboden en kan [minderjarige] in drie fasen toewerken naar zelfstandigheid. De regels en structuur zijn belangrijk voor [minderjarige] waardoor de gecertificeerde instelling het noodzakelijk vindt dat [minderjarige] daar tot aan haar meerderjarigheid gebruik van kan maken. Ook zal [minderjarige] haar benodigde behandelingen, zoals traumabehandeling, starten bij [instelling] . Doordat ze de behandelingen kan volgen op bij [instelling] wordt de drempel voor [minderjarige] voor het volgen van behandeling lager en kan ze makkelijker werken aan haar ontwikkeling.

4.De standpunten

4.1.
Namens de vader is gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn nog altijd zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Begin dit jaar is [minderjarige] nog weggelopen waarbij er ernstige zorgen waren over mogelijke loverboyproblematiek. Het is belangrijk dat [minderjarige] vanwege haar belaste voorgeschiedenis de benodigde hulpverlening ontvangt. Ook is op grond van de gebeurtenissen in het verleden duidelijk dat [minderjarige] ondersteuning en duidelijke kaders nodig heeft. Deze hulpverlening, ondersteuning en kaders worden geboden door [instelling] waar [minderjarige] sinds kort verblijft. Doordat [minderjarige] de hulpverlening kan volgen bij [instelling] wordt de drempel om daadwerkelijk aan de slag te gaan met de behandeling(en) minder hoog. Tijdens de zitting is door de gecertificeerde instelling aangegeven dat [minderjarige] gemotiveerd is voor het volgen van de behandelingen en ook graag haar opleiding wil halen. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] haar motivatie kan vasthouden en zowel de behandelingen als haar opleiding met succes kan afronden. Gelet op de ernst van de zorgen acht de kinderrechter het noodzakelijk dat er de komende periode nog een jeugdbeschermer betrokken blijft bij [minderjarige] .
5.3.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot 17 november 2025. [1] Gelet op het voorgaande is de kinderrechter daarnaast van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ook noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.4.
Aangezien de gecertificeerde instelling verzoek II (in de zaak met zaaknummer
C/09/680972 / JE RK 25-345) heeft ingetrokken en de verzochte periode is verstreken, constateert de kinderrechter dat er niets meer te beslissen is ten aanzien van dit verzoek. De spoed(traject)machtiging verloopt op 13 maart 2025. Dat betekent dat de op 29 februari 2024 verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder herleeft en loopt tot 6 april 2025, aangezien de termijn zoals bedoeld in artikel 1:265c, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek nog niet is verstreken. De nu geldende machtiging zal worden verlengd met ingang van 6 april 2025, eveneens tot aan de datum waarop [minderjarige] meerderjarig wordt.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 17 november 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 17 november 2025;
6.3.
stelt vast ten aanzien van het verzoek met nummer
C/09/680972 / JE RK 25-345dat er niets meer te beslissen valt;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 31 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.