ECLI:NL:RBDHA:2025:5459
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingediend, kreeg te maken met een afwijzing van deze aanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Na het indienen van bezwaar tegen het primaire besluit, verzocht verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij de beslissing op het bezwaar in Nederland kon afwachten. De verweerder heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van dit verzoek.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster vrijgesteld dient te worden van griffierecht, gezien haar financiële situatie. Tevens heeft de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen, omdat de verweerder geen bezwaar had gemaakt tegen de voorlopige voorziening.
In de beslissing heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst en de verweerder verboden verzoekster uit Nederland te verwijderen totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt. Daarnaast is de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 907, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.