ECLI:NL:RBDHA:2025:5488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/09/681492 / KG ZA 25-201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning door een vader tegen zijn zoon in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader, eiser, en zijn zoon, gedaagde. De vader vorderde de ontruiming van de woning die hij sinds 2001 bezit en waar zijn zoon al veertien jaar woont zonder vergoeding te betalen. De vader heeft de zoon verzocht de woning te verlaten, maar de zoon heeft verweer gevoerd en stelt dat hij recht heeft op het gebruik van de woning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zoon in het verleden met goedvinden van de vader in de woning heeft gewoond, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de huidige rechtspositie van de zoon. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de zoon, die psychisch kwetsbaar is en afhankelijk is van een Wajong-uitkering, zwaarder weegt dan het belang van de vader bij onmiddellijke ontruiming. De vordering tot ontruiming is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/681492 / KG ZA 25-201
Vonnis in kort geding van 1 april 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. V.J. Verhulst te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J.S. Spanjersberg te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 maart 2025, met producties en aanvullende productie;
- de productie van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2025. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de biologische vader van [gedaagde] . [gedaagde] is 35 jaar oud en leeft van een Wajong-uitkering.
2.2.
[eiser] is sinds 2001 eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de woning).
2.3.
Sinds ongeveer veertien jaar bewoont [gedaagde] de woning en staat hij ingeschreven op het adres van de woning. [gedaagde] betaalt geen vergoeding voor het gebruik van de woning.
2.4.
Begin 2024 heeft [eiser] enige tijd met [gedaagde] in de woning gewoond. Na een ruzie heeft [eiser] de woning weer verlaten.
2.5.
Bij brief van 26 augustus 2024 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] verzocht om de woning uiterlijk 6 september 2024 aan [eiser] op te leveren. In deze brief heeft de advocaat erop gewezen dat [eiser] eigenaar is van de woning en dat [gedaagde] er al enige tijd met goedvinden van [eiser] woont, zonder daarvoor een vergoeding te betalen. Verder heeft de advocaat geschreven dat [eiser] heeft geconstateerd dat de woning sterk vervuild is en dat hij het onacceptabel acht dat [gedaagde] zonder zijn medeweten de sloten heeft vervangen en hem (op agressieve wijze) de toegang tot de zich in de woning bevindende eigendommen ontzegt en dat hij hem daarom niet langer in de woning wenst te hebben.
2.6.
Bij brief van 23 september 2024 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd de woning uiterlijk 20 januari 2025 te verlaten. In deze brief heeft de advocaat meegedeeld dat sprake is van een bruikleenovereenkomst die met inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden wordt opgezegd. De advocaat heeft daarbij aangegeven dat [eiser] [gedaagde] de woning wel in gebruik heeft gegeven, maar niet voor de rest van diens leven en dat hij zelf over de woning wenst te beschikken om de in de brief van 26 augustus 2024 vermelde redenen. Hierbij heeft de advocaat aangekondigd dat [eiser] zo nodig een ontruimingsprocedure zal starten.
2.7.
Op 16 december 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] een verzoekschrift ingediend voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Met het verhoor wil [gedaagde] onder meer bewijzen dat [eiser] een schuld van ten minste € 500.000,- heeft bij [gedaagde] en dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] de woning (in feitelijke eigendom) heeft overgedragen aan [gedaagde] , ter kwijting van die schuld. Dat verzoek is toegewezen en op 12 maart 2025 zijn er getuigen gehoord. Beide partijen wensen nog meer getuigen te horen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
[gedaagde] bewoont de woning zonder recht of titel. Indien het gebruik van [gedaagde] te beschouwen is als bruikleen, dan geldt dat [eiser] die overeenkomst op zwaarwegende gronden en met inachtneming van een ruime termijn heeft opgezegd, dan wel dat waarschijnlijk is dat de bodemrechter de ontbinding van die overeenkomst zal uitspreken omdat [gedaagde] niet als een goed huisvader voor de woning heeft gezorgd.
Aangezien [gedaagde] de woning zonder recht of titel bewoont, hij de woning verwaarloost en zonder toestemming wijzigingen heeft doorgevoerd die tot een structurele waardevermindering hebben geleid, heeft [eiser] bij zijn vordering een spoedeisend belang.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] woont sinds ruim veertien jaar in de woning van [eiser] en staat daar ook als hoofdbewoner ingeschreven. In geschil is of [gedaagde] de woning zonder recht of titel bewoont.
4.2.
De voorzieningenrechter acht genoegzaam aannemelijk dat [gedaagde] in elk geval tot tot augustus 2024 met goedvinden van [eiser] in de woning heeft gewoond. Daarvoor is het volgende redengevend. [gedaagde] stelt dat hij van meet af aan met toestemming van [eiser] in de woning woont en dat partijen in het verleden hebben afgesproken dat de woning van [gedaagde] is. [eiser] heeft wisselende standpunten ingenomen. In de dagvaarding stelt hij dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft omdat hij hem nooit toestemming heeft gegeven de woning te gebruiken, maar zijn advocaat heeft in eerdere brieven aan [gedaagde] aangegeven dat [gedaagde] (wel) met goedvinden van [eiser] in de woning woont en dit is uiteindelijk ook op de zitting bevestigd.
4.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [gedaagde] inmiddels wel zonder recht of titel in de woning verblijft. De standpunten daarover lopen ver uiteen. In deze procedure is onduidelijk gebleven of partijen over het gebruik van de woning door [gedaagde] (verder) iets hebben afgesproken, en zo ja, wat. (Mede) hierover loopt momenteel een voorlopig getuigenverhoor. Op de nog te houden getuigenverhoren kan niet worden vooruitgelopen. Daar komt bij dat, gelet op het jarenlange ononderbroken verblijf van [gedaagde] in de woning, de familierelatie van partijen en de omstandigheid dat [gedaagde] al jarenlang psychische klachten heeft waardoor hij niet kan werken en leeft van een Wajonguitkering en in die zin sociaaleconomisch kwetsbaar is, de voorzieningenrechter het voorshands niet uitgesloten acht dat [eiser] , als biologische vader, in het verleden aan [gedaagde] toezeggingen heeft gedaan die zich niet verdragen met de thans gevorderde ontruiming op korte termijn. Bij die stand van zaken is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] , zoals [eiser] stelt, zonder recht of titel in de woning verblijft en deze (op korte termijn) moet verlaten. Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot ontruiming in beginsel moet worden afgewezen.
4.4.
Een afweging van de betrokken belangen leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van de psychisch en sociaaleconomisch kwetsbare [gedaagde] bij behoud van het gebruik van de woning in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure weegt zwaarder dan dat van [eiser] bij het op korte termijn weer over de woning kunnen beschikken. Toewijzing van ontruiming op korte termijn zal er immers toe kunnen leiden dat [gedaagde] geen woonruimte meer heeft en dakloos raakt. Ter zitting is door [eiser] wel geopperd dat [gedaagde] terecht kan bij familie, maar dit is door [gedaagde] gemotiveerd weersproken, en lijkt gelet op zijn psychische toestand voorshands geen reële optie. Aannemelijk is dat [gedaagde] voor woonruimte zal zijn aangewezen op (schaarse) sociale huurwoonruimte, waarvoor lange wachtlijsten bestaan en waarvoor hij dus voorlopig waarschijnlijk niet in aanmerking komt. [eiser] heeft daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening heeft. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] op dit moment handelingen verricht of dreigt te verrichten die leiden tot een (verdere) waardedaling of beschadiging van de woning. Verder heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Ter zitting heeft hij immers verklaard dat hij sinds het verbreken van zijn relatie in 2022 pendelt tussen verschillende adressen. Daar komt bij dat [eiser] eigenaar is van in totaal vijf panden waarin gewoond kan worden. [eiser] heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij nu ineens een spoedeisend belang heeft bij het gebruik van de woning.
4.5.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering van [eiser] afgewezen.
4.6.
Gelet op de familierechtelijke relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.