ECLI:NL:RBDHA:2025:5503
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoeker aan Polen in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de overdrachtstermijn van eiser aan Polen, in het kader van de Dublinverordening, verlengd tot achttien maanden. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser was op 23 januari 2025 gepland voor overdracht, maar verscheen niet, wat leidde tot de verlenging van de termijn door de minister, die stelde dat eiser onderdook.
De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, maar beide partijen zijn niet verschenen. Eiser betoogt dat de verlenging van de overdrachtstermijn onterecht is, omdat hij zich niet doelbewust aan de autoriteiten heeft onttrokken. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat hij niet onderdook. De rechtbank onderzoekt of eiser nog procesbelang heeft, gezien zijn onbekende verblijfplaats. De gemachtigde van eiser bevestigt contact te hebben gehad met eiser, waardoor de rechtbank concludeert dat er nog procesbelang is.
De rechtbank oordeelt dat de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd. Eiser had zijn woonruimte verlaten zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, wat hem feitelijk buiten het bereik van de autoriteiten plaatste. De rechtbank concludeert dat eiser de overdracht doelbewust heeft gefrustreerd en dat de minister terecht heeft gesteld dat er sprake was van onderduiken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.