ECLI:NL:RBDHA:2025:5503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
NL25.4598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoeker aan Polen in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de overdrachtstermijn van eiser aan Polen, in het kader van de Dublinverordening, verlengd tot achttien maanden. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser was op 23 januari 2025 gepland voor overdracht, maar verscheen niet, wat leidde tot de verlenging van de termijn door de minister, die stelde dat eiser onderdook.

De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, maar beide partijen zijn niet verschenen. Eiser betoogt dat de verlenging van de overdrachtstermijn onterecht is, omdat hij zich niet doelbewust aan de autoriteiten heeft onttrokken. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat hij niet onderdook. De rechtbank onderzoekt of eiser nog procesbelang heeft, gezien zijn onbekende verblijfplaats. De gemachtigde van eiser bevestigt contact te hebben gehad met eiser, waardoor de rechtbank concludeert dat er nog procesbelang is.

De rechtbank oordeelt dat de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd. Eiser had zijn woonruimte verlaten zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, wat hem feitelijk buiten het bereik van de autoriteiten plaatste. De rechtbank concludeert dat eiser de overdracht doelbewust heeft gefrustreerd en dat de minister terecht heeft gesteld dat er sprake was van onderduiken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4598

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [v-nummer](gemachtigde: mr. A.W. IJland)

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 24 januari 2025. Met dat besluit heeft verweerder de termijn voor de overdracht van eiser aan Polen in het kader van de Dublinverordening tot achttien maanden verlengd [1] .
1.1
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en verweerder zijn beide, met voorafgaande bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?2. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling is genomen door verweerder, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag [2] . Het beroep van eiser daartegen is ongegrond verklaard. Eiser zou op 23 januari 2025, met vluchtnummer KL 1313, overgedragen worden aan Polen. De overdracht kon niet doorgaan, omdat eiser niet aanwezig was bij de voor hem geplande overdracht aan Polen. Volgens verweerder was er sprake van onderduiken en was dit de reden voor verweerder om de overdrachtstermijn te verlengen tot achttien maanden.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat de overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd, omdat er geen sprake is van onderduiken. Eiser heeft zich niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten gehouden. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 december 2022 [3] . Verweerder heeft eiser meegedeeld dat hij zelfstandig mocht afreizen naar Polen en stelt dat verweerder op de hoogte was van zijn reisplannen. Bovendien is eiser van mening dat verweerder heeft nagelaten eiser te waarschuwen dat zijn afwezigheid gevolgen zou kunnen hebben voor de overdrachtstermijn en zijn er geen substantiële inspanningen geleverd om eiser te traceren. Verder stelt eiser dat verweerder handelt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat eiser erop mocht vertrouwen dat zijn handelen in overeenstemming was met de vereisten van verweerder, te weten vertrekken naar Polen. Tot slot stelt eiser dat de verlenging van de overdrachtstermijn voor eiser onevenredig zware gevolgen heeft.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Dit is ingegeven door de aan de rechtbank gestuurde brief van verweerder van 18 februari 2025, waarin wordt verwezen naar een bijlage met daarin een melding van het Centraal Orgaan opvang Asielzoeker (COA). Uit deze melding blijkt dat eiser op 22 januari 2025 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten. Eiser heeft zich nadien niet gemeld, zodat onbekend is waar eiser verblijft.
4.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland [4] . In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit komt er in de praktijk op neer dat de gemachtigde weet dat haar client nog in Nederland verblijft, waar haar client verblijft en dat de gemachtigde met de vreemdeling contact heeft gehad over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dat kader gemaakt moeten worden.
4.2
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aan te geven of de gemachtigde van eiser nog contact onderhoudt met eiser en om aan te geven of er nog procesbelang bestaat. Bij schrijven van 26 februari en 19 maart 2025 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven contact te hebben gehad met eiser nadat hij met onbekende bestemming zijn woonruimte had verlaten en dat hij nog prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
5. De vraag ligt hier voor of verweerder de overdrachtstermijn heeft kunnen verlengen vanwege het onderduiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de overdrachtstermijn op goede gronden verlengd en overweegt hiertoe als volgt.
5.1.
Uit het digitale dossier volgt dat eiser op 23 januari 2025, met vluchtnummer KL 1313, overgedragen zou worden aan Polen. Op 22 januari 2025 heeft het COA verweerder laten weten dat eiser zelfstandig de woonruimte heeft verlaten. Niet is gesteld of gebleken dat eiser bij zijn vertrek uit de opvang aan verweerder, het COA, de Avim en/of DT&V heeft doorgegeven waar hij zou gaan verblijven en hoe hij te bereiken zou zijn. Daardoor was hij feitelijk niet binnen het bereik van verweerder en kon de overdracht de volgende dag niet plaatsvinden. Voor zover eiser stelt dat hij niet wist wat zijn verplichtingen waren, volgt uit het M35-H formulier dat eiser bij de asielaanvraag bekend is geraakt met de verplichting om wijzigingen in zijn woon-of verblijfsplaats en adres zo spoedig mogelijk aan verweerder door te geven. Uit de brief van verweerder van 18 februari 2025 volgt dat nog altijd niet bekend is waar eiser verblijft. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft eiser de overdracht aan Polen doelbewust gefrustreerd en heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van onderduiken als bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022 kan eiser niet baten. In de zaak was de vreemdeling op de dag van de overdracht juist wel binnen het bereik van verweerder en kon om die reden geen sprake zijn van onderduiken.
5.2.
Tot slot overweegt de rechtbank dat voor zover eiser stelt dat hij de opvang heeft verlaten om zelfstandig naar Polen af te kunnen reizen en zich nu in Duitsland zou bevinden, hij deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd en deze stelling ook niet rijmt met zijn niet nader onderbouwde stelling dat de verlenging van de overdrachtstermijn onevenredige gevolgen voor hem heeft.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de overdrachtstermijn mocht verlengen.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van K. el Mahsini, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL: RVS:2022:3630.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2023, ECLI:NL: RVS:2023:3988