ECLI:NL:RBDHA:2025:5534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL24.43656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op grond van homoseksuele gerichtheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1998, heeft op 9 augustus 2023 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 31 oktober 2024 afgewezen door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond. De minister oordeelde dat de asielmotieven van eiser, met name zijn homoseksuele gerichtheid, niet voldoende waren onderbouwd. Eiser heeft verklaard dat hij zich aangetrokken voelt tot mannen en dat hij in Nigeria problemen heeft ondervonden vanwege zijn geaardheid. Hij heeft echter niet overtuigend kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk gevaar loopt bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank heeft de zaak op 29 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister terecht geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid en de problemen die hij zou ondervinden. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn asielmotief niet aannemelijk heeft gemaakt en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43656
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 9 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 31 oktober 2024 (het bestreden besluit) afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. T. Bruinsma als waarnemer van de gemachtigde van eiser, A. Madu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij zich aangetrokken voelt tot mannen. Hij stelt hier achter te zijn gekomen op de middelbare school door contact met een jongen genaamd [A] . Na de middelbare school heeft eiser op de universiteit [B] ontmoet, met wie hij een kamer deelde en in het geheim een relatie had. Halverwege 2022 is eiser in het openbaar met [B] betrapt terwijl hij met [B] aan het kussen was. Hierdoor is eisers geaardheid openlijk bekend geworden en heeft eiser voor zijn eigen veiligheid moeten stoppen op de universiteit. Eiser heeft de gemeenschap verlaten, heeft tijdelijk bij vrienden verbleven en heeft een visum geregeld om te vertrekken uit Nigeria. Als eiser terug moet keren naar Nigeria vreest hij dat hij zich niet openlijk kan uiten met betrekking tot zijn homoseksuele
gerichtheid en daarvoor te worden gearresteerd door de politie, omdat dit niet wordt geaccepteerd in Nigeria.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Homoseksuele gerichtheid en problemen.
4. De minister heeft asielmotief 1 geloofwaardig geacht, maar acht asielmotief 2 niet geloofwaardig. Ten aanzien van asielmotief 2 heeft de minister overwogen dat dit motief onvoldoende met stukken is onderbouwd en de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Volgens de minister heeft eiser onder meer niet inzichtelijk verklaard over de totstandkoming van zijn relaties en zijn gevoelens en gedachtes rond deze relaties. Ook heeft eiser vaag verklaard over de algemene houding in Nigeria ten aanzien van homoseksualiteit en hoe eiser dit heeft ervaren. Daarnaast heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt wat zijn acceptatie van zijn homoseksuele gerichtheid voor hem betekende. Verder heeft de minister meegewogen dat eiser inconsistent heeft verklaard over de reactie van zijn (christelijke) familie op zijn homoseksuele gerichtheid en ongerijmd heeft verklaard over het moment dat hij erachter kwam dat hij op mannen viel. Ten slotte heeft de minister betrokken dat eiser onrechtmatig Nederland binnen is gereisd en daarna niet zo spoedig mogelijk een asielaanvraag heeft ingediend, namelijk pas na acht maanden.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft tegen verschillende overwegingen van de minister beroepsgronden ingediend. Deze beroepsgronden bespreekt de rechtbank hieronder.
Standpunten van eiser
6. Eiser stelt dat hij wel degelijk het asielmotief ten aanzien van zijn homoseksuele gerichtheid voldoende heeft onderbouwd. Hij heeft verklaard in lijn met Werkinstructie (WI) 2019/17. Eiser heeft zijn authentieke verhaal naar voren gebracht en verklaard over zijn gevoelens en gedachtes ten aanzien van zijn homoseksuele gerichtheid. Daarbij heeft hij een verklaring van zijn partner overgelegd, heeft hij foto’s van hem en [B] overgelegd en is hij op de hoogte van de situatie in Nigeria en Nederland ten aanzien van zijn homoseksualiteit en heeft hij ook contact gehad met een LHBTIQ+- organisatie in Nederland. Het is voor eiser moeilijk om over zijn gevoelens te praten, maar desondanks heeft hij wel zijn homoseksuele gerichtheid aannemelijk gemaakt, daarom verdient eiser het voordeel van de twijfel. Eiser voelde zich ook meer op zijn gemak bij zijn gemachtigde, waardoor hij tegenover zijn gemachtigde meer heeft verklaard over zijn gevoelens en gedachtes. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de verklaring van zijn partner een authentieke verklaring is, die objectief is en waar de minister ten onrechte weinig waarde aan heeft gehecht. Hierdoor heeft de minister zich ten onrechte niet gehouden aan WI 2019/17. Ook blijkt uit het bestreden besluit niet dat de minister de verklaringen van eiser en de verklaring van zijn partner in samenhang heeft beoordeeld. Als de minister vragen had naar aanleiding van de zienswijze, had de minister eiser moeten uitnodigen voor een aanvullend gehoor en daar moeten vragen om duidelijkheid. Ten slotte vindt eiser dat hem niet kan worden aangerekend dat hij niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd in Nederland.
Hij was bang teruggestuurd te worden naar Nigeria en kwam er pas na enige tijd achter dat homoseksualiteit in Nederland wel wordt geaccepteerd.
Beoordelingskader
7. Bij asielaanvragen waarbij LHBTIQ+-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd maakt de minister bij het onderzoek en de beoordeling gebruik van WI 2019/17. Bij het horen en daaropvolgende beslissingen moet in elk geval het volgende worden betrokken: 1) privéleven, 2) huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contacten met of kennis van LHBTIQ+-groepen, 3) contact met LHBTIQ+’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en 4) discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het zwaartepunt in LHBTIQ+-zaken moet liggen bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaringen, zonder daarbij uit te gaan van stereotiepe uitgangspunten.1 De minister moet een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maken, waarbij hij de verklaringen van een vreemdeling over de verschillende in de WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige verklaringen van het overgelegde bewijsmateriaal moet bezien.

Oordeel van de rechtbank

9. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid en de daardoor ondervonden problemen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
10. De minister heeft in dit kader eisers verklaringen over zijn relaties met [A] en [B] onvoldoende overtuigend mogen vinden.
10.1
Wat betreft de relatie met [A] heeft de minister er onder meer op gewezen dat de verklaringen over hoe deze relatie tot stand is gekomen te vaag zijn, met name over hoe hij wist dat [A] hem ook leuk vond. De minister wijst er daarbij op dat hij, hiernaar gevraagd, heeft geantwoord “Als iemand je leuk vindt, dan weet u dat toch”, “Hij vond mij leuk” en “Hij liet mij dat zien en zorgde voor mij”. Ook vindt de minister dat eiser met zijn verklaringen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn eigen gevoelens voor [A] groeiden naar meer dan alleen vriendschap. Hierbij heeft hij betrokken dat dit eisers eerste relatie was met een man/jongen en dat gelet daarop van eiser verwacht mocht worden dat hij ten aanzien daarvan meer kan verklaren dan hij heeft gedaan.
10.2
Wat betreft de relatie met [B] heeft de minister gesteld dat eiser weliswaar de praktische kant van de relatie kan beschrijven, maar dat hij te oppervlakkig verklaart over hoe een liefdesrelatie tussen hen is ontstaan, over hoe [B] zelf is en over zijn gevoelens voor [B] . Hierbij heeft de minister betrokken dat eiser zelf stelt met [B] in Nigeria twee tot drie jaar lang een relatie te hebben gehad, met hem te hebben samengewoond en deze relatie nog steeds te hebben.
1 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
10.3
De rechtbank ziet in wat in beroep is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de minister niet heeft mogen tegenwerpen dat hij over zijn relaties en gevoelens daarbij onvoldoende heeft verklaard. Eiser verwijst in beroep naar een eigen verklaring bij de zienswijze waarin hij aangeeft dat hij begrijpt dat de beschrijvingen van zijn relaties en gevoelens misschien onduidelijk leken, maar dat hij het nog steeds erg moeilijk vindt om hierover te praten, omdat hij dit nooit heeft kunnen doen in Nigeria. Eiser heeft dit in beroep herhaald. De minister heeft hierin echter geen aanleiding hoeven zien voor een ander standpunt. In de besluitvorming is uitdrukkelijk rekening gehouden met het referentiekader van eiser, waarin onder meer is betrokken dat eiser een universitaire studie heeft gevolgd. Daarbij komt dat eiser in het aanvullend gehoor van 15 augustus 2024 weliswaar heeft verklaard dat hij zich in de eerste gehoren niet goed heeft kunnen uitdrukken, maar dat hij zich in dat aanvullend gehoor wel goed kon uitdrukken. De rechtbank vindt dat de minister eiser met het nader gehoor en een aanvullend gehoor ook voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om verklaringen af te leggen.
11. Verder stelt de rechtbank vast dat in het bestreden besluit aan eiser ook is tegengeworpen dat hij vaag heeft verklaard over de algemene houding in Nigeria ten opzichte van homoseksualiteit en hoe hij dat zelf heeft ervaren, dat hij zelf heeft verklaard over acceptatie van zijn geaardheid maar niet inzichtelijk heeft gemaakt wat dat voor hem betekende en dat hij ongerijmd en vaag heeft verklaard over de reactie van zijn familie op zijn geaardheid. In het beroepschrift is hierop niet ingegaan. Ter zitting heeft eiser gesteld dat ook daarvoor geldt dat hij het erg moeilijk vindt om hierover te praten en dat hij hierover heeft verklaard wat hij kon verklaren. Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 10.3 is overwogen, volgt de rechtbank dit voor deze punten evenmin en de minister heeft dit daarom aan eiser mogen tegenwerpen.
12. Eiser heeft na het voornemen een e-mailbericht van [B] overgelegd. In het bestreden besluit is uitdrukkelijk op dit e-mailbericht ingegaan. Allereerst heeft de minister mogen betrekken dat het e-mailbericht niet op authenticiteit beoordeeld kan worden en niet kan worden vastgesteld dat de verklaring daadwerkelijk van [B] afkomstig is. Verder heeft de minister van belang mogen vinden dat de inhoud van het e-mailbericht van algemene aard is en niet ingaat op hun persoonlijke situatie. Het e-mailbericht heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel hoeven brengen wat betreft zijn homoseksuele gerichtheid en problemen.
13. Ter zitting heeft de minister desgevraagd nog toegelicht dat ten onrechte is tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over de leeftijd waarop hij erachter kwam dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen, nu eiser zijn verklaringen hierover in de correcties en aanvullingen heeft gewijzigd, maar dat hetgeen overigens is tegengeworpen het standpunt aangaande de ongeloofwaardigheid van dit asielmotief reeds kan dragen. De rechtbank volgt de minister hierin. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond dat de minister niet in lijn heeft gehandeld met WI 2019/17.
14. Ten slotte heeft de minister in het kader van de geloofwaardigheid ook ten nadele van eiser mee mogen wegen dat hij niet zo spoedig mogelijk een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser heeft na binnenkomst in Nederland in januari 2023 ongeveer acht maanden gewacht voordat hij daadwerkelijk asiel heeft aangevraagd. De hiervoor onder 6 vermelde verklaring van eiser hiervoor leidt niet tot het oordeel dat dit eiser niet kan worden tegengeworpen.
15. Gezien het voorgaande heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn asielmotief, bestaande uit zijn homoseksuele gerichtheid en de daardoor ondervonden problemen, niet aannemelijk heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

16. De minister heeft de aanvraag op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.