Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling, eiser, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 14 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 maart 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich enkel richt op de maatregel van bewaring, en niet op het terugkeerbesluit of het inreisverbod.
De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, namelijk dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken, feitelijk juist zijn. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij op de juiste wijze Nederland is binnengekomen, en het verlopen van zijn visum brengt een vertrekplicht met zich mee. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, en dat er geen aanleiding was om te volstaan met een lichter middel. Eiser heeft niet aangetoond dat hij over voldoende middelen beschikt om Nederland te verlaten, en zijn vertrekwens is niet geloofwaardig gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier I.S. Pruijn, en is openbaar gemaakt op 1 april 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.