ECLI:NL:RBDHA:2025:5560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
24.49126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenen vergunning b-grond; geen procesbelang; niet-ontv.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 11 november 2024 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan de eiser, die hiertegen beroep heeft ingesteld. De rechtbank vroeg de eiser op 31 januari 2025 naar zijn procesbelang bij het instellen van beroep, maar de eiser heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor heeft de rechtbank besloten om zonder zitting uitspraak te doen.

De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak, als aan een vreemdeling een verblijfsvergunning op b-grond is verleend, er geen procesbelang bestaat bij het instellen van beroep tegen het besluit dat aan deze vergunning ten grondslag ligt, zolang de vergunning geldig is. De rechtbank heeft eiser gevraagd om toe te lichten waarom hij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, maar eiser heeft geen toelichting gegeven. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij in een gunstiger positie zou komen met een vergunning op a-grond.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen in aanwezigheid van griffier S. Berendsen en is openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 11 november 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 31 januari 2025 heeft de rechtbank eiser gevraagd naar zijn procesbelang bij een beoordeling van het beroep. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
1.1.
Omdat het beroep niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft bij het bestreden besluit aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (de b-grond), met ingang van 20 oktober 2023 geldig tot 20 oktober 2028. In het bestreden besluit heeft de minister ook gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (de a-grond).
3. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte geen verblijfsvergunning op de a-grond heeft verleend.
4. De rechtbank heeft eiser gevraagd toe te lichten wat zijn belang is bij het instellen van beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2016. [2] Eiser heeft hierop niet gereageerd.
5. Volgens vaste rechtspraak moet ervan worden uitgegaan dat als aan een vreemdeling een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is verleend, er geen belang bestaat voor de vreemdeling bij het instellen van een beroep tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit, zolang de verleende vergunning geldig is. [3] Dit belang kan wel ontstaan als de vergunning op enig moment zou worden ingetrokken of niet verlengd. Op dat moment zal ook een oordeel gevraagd kunnen worden aan de rechter over het feit dat de minister geen vergunning op de a-grond heeft willen verlenen en over de motivering van die beslissing.
6. Gelet op deze rechtspraak heeft eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Eiser heeft niet toegelicht waarom hij met een verblijfsvergunning op de a-grond in een gunstiger positie zal komen dan bij een verblijfsvergunning op de b-grond. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.ABRvS 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1625.
3.ABRvS 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1625.