ECLI:NL:RBDHA:2025:5620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.12377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring die op 10 december 2024 aan eiser was opgelegd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 maart 2025, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister van Asiel en Migratie vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure van eiser, ondanks dat er nog geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen reden is om deze op te heffen. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12377

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en geboren te zijn op [geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 maart 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 februari 2025.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De Marokkaanse autoriteiten hebben niet gereageerd op de in december 2024 verzonden laissez-passer (lp)-aanvraag. De minister heeft de afgelopen tijd ook niets gedaan om te komen tot een spoedige uitzetting. Het laatste vertrekgesprek heeft op 3 februari 2025 plaatsgevonden en het laatste rappel is op 6 februari 2025 naar de Marokkaanse autoriteiten gestuurd, terwijl eiser begin januari 2025 via zijn zus een kopie van zijn Marokkaanse paspoort heeft overgelegd en de minister op grond daarvan extra aandacht aan de lp-aanvraag had kunnen geven. De Marokkaanse autoriteiten zijn namelijk genegen om zaken waarin een kopie van het paspoort is overgelegd spoediger te behandelen dan zaken waarin dit ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
6. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen en in het geval van eiser niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [3] van 14 november 2022, 8 augustus 2023 en 19 november 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. [4] In het specifieke geval van eiser is op 11 december 2024 een lp-traject opgestart. Bovendien is inmiddels een kopie van eisers Marokkaanse paspoort beschikbaar, hetgeen het lp-traject kan bespoedigen. Dat er tot op heden nog geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is ontvangen rechtvaardigt niet de conclusie dat er in eiser zijn geval geen sprake is van zicht op uitzetting. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet (volledig) verleent. Er blijkt namelijk niet dat hij enige inspanning heeft verricht om over een origineel Marokkaans paspoort of vervangende reisdocumenten te kunnen beschikken. Nu eiser enkel een kopie van zijn paspoort heeft overgelegd, kan van de minister in redelijkheid niet meer worden gevergd dan dat hij die overgelegde kopie bij de lp-aanvraag voegt en met enige regelmaat rappelleert op de aanvraag.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit wat op de zitting is besproken, blijkt namelijk dat de minister de kopie van het Marokkaanse paspoort van eiser direct na ontvangst in januari 2025 heeft doorgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten ter voeging bij de lp-aanvraag. Verder is er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure geprobeerd om op 4 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser te voeren, maar heeft eiser aangegeven dat hij hier geen behoefte aan had. Op 20 maart 2025 is er opnieuw gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat op 1 april 2025 het volgende vertrekgesprek met eiser staat gepland.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.In de zaak met kenmerk NL25.2062.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.