ECLI:NL:RBDHA:2025:5624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.12606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan over het voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 24 december 2024, op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, dat was ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 28 maart 2025, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, is vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen redenen waren om deze te beëindigen. De rechtbank heeft eerder, op 9 januari 2025, al geoordeeld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. De rechtbank heeft geen juridische argumenten gevonden die de rechtmatigheid van de bewaring in twijfel trekken, ondanks de stelling van de eiser dat hij ziek is en de procedure in vrijheid zou willen afwachten. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de minister te verplichten een lichter middel aan de eiser op te leggen. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. De minister heeft op 24 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 21 november 2024 heeft Algerije de Algerijnse nationaliteit van eiser bevestigd.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 januari 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 3 januari 2025.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. De gemachtigde van eiser geeft aan dat zij geen juridische argumenten ziet om de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring aan te vechten, maar dat eiser van de gelegenheid gebruik wil maken om naar voren te brengen dat de bewaring hem zwaar valt en dat hij graag de asielprocedure in vrijheid zou willen afwachten. Verder stelt eiser ziek te zijn.
6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest. De minister heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen op 28 januari 2025, daarbij verwezen naar het voornemen en de maatregel van bewaring verlengd met drie maanden, op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw. De behandeling van eisers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag zal plaatsvinden op 10 april 2025. Op dat moment is de verlengde bewaringstermijn nog niet verstreken. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat de minister een lichter middel aan eiser op had moeten leggen. De enkele - niet nader onderbouwde - stelling van eiser dat hij ziek is, maakt dit oordeel niet anders. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is. Het enkele feit dat eiser liever de procedure in vrijheid afwacht is ook geen reden om van de maatregel van bewaring af te zien.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.In de zaak met kenmerk NL24.51729.