Op 4 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor asielaanvragen van Koerdische verzoekers uit Irak. De verzoekers, die eerder asielaanvragen hebben ingediend die zijn afgewezen, hebben opnieuw een aanvraag ingediend op 6 februari 2025. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen op 31 januari 2025 als kennelijk ongegrond afgewezen. De verzoekers hebben beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat niet kan worden uitgesloten dat de uitkomst van een contra-expertise relevant kan zijn voor de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek in beroep aangehouden en bepaald dat verzoekers niet mogen worden uitgezet totdat op het beroep is beslist. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoekers. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.