ECLI:NL:RBDHA:2025:5689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.12972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiseres, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel van bewaring op 26 maart 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiseres recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de bewaring heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres tegen de opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Eiseres betwistte de zware en lichte gronden die de minister had aangevoerd ter rechtvaardiging van de bewaring. De rechtbank oordeelde dat de minister de zware gronden terecht had ingeroepen, omdat eiseres feitelijk niet had betwist dat zij zich niet op de voorgeschreven wijze in Nederland had binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende rekening had gehouden met het belang van het kind van eiseres en dat er geen gronden waren om te oordelen dat de bewaring onrechtmatig was geweest.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J.H. Boerhof, in aanwezigheid van griffier F.E. Brokke, en werd openbaar gemaakt op 7 april 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 26 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiseres betwist alle zware en lichte gronden. Eiseres voert aan dat zware grond 3a niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat zij zich na binnenkomst in Nederland direct heeft gemeld. Eiseres voert aan dat deze grond aan elke vreemdeling zou kunnen worden tegengeworpen. Met betrekking tot zware grond 3b voert eiseres aan dat de melding dat eiseres met onbekende bestemming (MOB) was vertrokken dateert van voor de getroffen ordemaatregel van 24 januari 2025, waarbij kortgezegd is bepaald dat eiseres haar beroep in Nederland mocht afwachten en zij dus (tijdelijk) niet kon worden overgedragen. Om die reden kan deze MOB-melding niet langer aan eiseres worden tegengeworpen. Eiseres betoogt dat het hierbij van belang is dat zij na haar eerdere vrijlating uit vreemdelingenbewaring niet meer MOB is gegaan. Met betrekking tot zware grond 3k betoogt eiseres dat zij niet is uitgenodigd voor een vertrekgesprek. Eiseres mocht, op grond van de ordemaatregel van 24 januari 2025, haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in Nederland afwachten. Nadat dit verzoek is afgewezen, is er geen vertrekgesprek met eiseres gevoerd. Eiseres betoogt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waaruit blijkt dat eiseres niet voldoende heeft meegewerkt aan haar uitzetting. Eiseres betoogt dat lichte grond 4a ten onrechte aan haar is tegengeworpen. Hierbij verwijst eiseres naar de motivering van haar betwisting van zware grond 3k.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Eiseres heeft de feitelijke juistheid van zware grond 3a niet betwist. De enkele stelling van eiseres dat de deze grond dan aan elke vreemdeling kan worden tegengeworpen, maakt niet dat deze grond feitelijk onjuist is. Ook zware grond 3b heeft de minister aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen. Eiseres betwist niet dat zij eerder MOB is gegaan. Dat na de MOB-melding een ordemaatregel is getroffen, waardoor eiseres niet overgedragen mocht worden in het kader van de Dublinverordening, maakt niet dat de eerdere MOB-melding niet meer feitelijk ten grondslag kan worden gelegd aan zware grond 3b. Te meer nu het (nog steeds) gaat om de(zelfde) overdracht in het kader van de Dublinverordening Ook zware grond 3k heeft de minister aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen. Dat er in de tussentijd een ordemaatregel is getroffen, maakt niet dat de eerdere weigering van eiseres om mee te werken aan haar vertrek niet aan deze maatregel ten grondslag kan worden gelegd. Ook in dit kader acht de rechtbank van belang dat het (nog steeds) gaat op de(zelfde) overdracht in het kader van de Dublinverordening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ook lichte grond 4a aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen.
Hetgeen verder is aangevoerd tegen de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kunnen daarom niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Hierdoor behoeven de gronden die eiser heeft aangevoerd tegen de overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd geen verdere bespreking.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met het belang van het kind?
3. Voor zover eiseres betoogt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van het kind, is de rechtbank van oordeel dat uit de maatregel blijkt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het belang van de minderjarige dochter van eiseres in deze procedure. De rechtbank overweegt dat de minister een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt, die de rechtbank kan volgen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.