ECLI:NL:RBDHA:2025:5719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL24.52328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op medische gronden door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie. De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en legt uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Eiser had op 19 februari 2024 een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend, die door de minister op 16 april 2024 werd afgewezen. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 1 maart 2024 geadviseerd dat de medische zorg in Afghanistan voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd na het BMA-advies en de rechtbank concludeert dat de minister het BMA-advies terecht aan het besluit ten grondslag heeft gelegd.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet gedwongen zal worden uitgezet vanwege een risico op schending van artikel 3 van het EVRM, maar dat de verplichting tot ongedwongen vertrek blijft bestaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medische zorg in Afghanistan niet toegankelijk is, noch dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het besluit van de minister om geen uitstel van vertrek te verlenen in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. Ö. Sari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld, samen met eisers verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. [2] Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
1.2.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. Namens eiser is op 19 februari 2024 een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. De minister heeft de aanvraag in het besluit van
16 april 2024 (het primaire besluit) afgewezen. In het besluit van 14 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de afwijzing kennelijk ongegrond verklaard.
Het BMA-advies
5. Bij brief van 23 februari 2024 is aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw. Op
1 maart 2024 heeft het BMA een advies uitgebracht over de medische situatie van eiser. In het advies vermeldt het BMA dat bij eiser sprake is van epilepsie, die onder controle is. Eiser heeft de afgelopen jaren geen aanvallen gehad. Verder is er sprake van hinderlijke aambeien, welke jeuk en pijnklachten veroorzaken. Eiser wordt voor deze klachten behandeld. Eiser staat onder behandeling van de huisarts en van een chirurg voor de aambeien en krijgt medicatie vanwege de epilepsie.
5.1.
Het BMA verwacht dat, bij het uitblijven van de medicamenteuze behandeling voor epilepsie, binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden een medische noodsituatie kan ontstaan. Daarom heeft het BMA onderzocht of de benodigde medicatie in Afghanistan beschikbaar is. Het BMA concludeert dat de in Afghanistan beschikbare behandelmogelijkheden voldoende zijn om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. Volgens het BMA kan eiser reizen. Het BMA adviseert daarbij dat eiser een schriftelijke overdracht van medische gegevens meeneemt, de medicatie tijdens de reis voortzet en voldoende medicatie meeneemt om de reisperiode te overbruggen.
6. Op 4 maart 2024 heeft de minister eiser in de gelegenheid gesteld om op dit BMA-advies te reageren, en eventueel aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem niet feitelijk toegankelijk is in Afghanistan.
6.1.
Op 27 maart 2024 is namens gemachtigde van eiser verzocht om uitstel voor het indienen van stukken. De minister heeft geen uitstel verleend.
6.2.
De gemachtigde van eiser heeft tot op heden geen aanvullende (medische) stukken overgelegd, dan wel aanvullend gereageerd op het BMA-advies van 1 maart 2024.
7. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard onder verwijzing naar het BMA-advies van 1 maart 2024.
Procesbelang
8. De rechtbank beoordeelt eerst ambtshalve of eiser procesbelang heeft bij het beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser niet gedwongen zal worden uitgezet vanwege een risico op schending van artikel 3 van het EVRM [3] , gelet op een eerder genomen besluit van de minister op 11 november 2021, waarbij de verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken. Echter, de verplichting tot ongedwongen vertrek blijft bestaan. De rechtbank oordeelt derhalve dat er in deze beroepsprocedure nog steeds procesbelang aanwezig is. De rechtbank behandelt het beroep daarom inhoudelijk
Mocht de minister in het bestreden besluit afgaan op het BMA-advies?
Standpunt eiser
9. Eiser stelt zich -samengevat- op het standpunt dat de minister het BMA-advies van 1 maart 2024 niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, omdat het advies ouder is dan zes maanden en het BMA adviseert om geen beslissingen te nemen op basis van een medisch advies ouder dan zes maanden. Eiser stelt dat de onderliggende informatie hierdoor is verouderd en dat de situatie ter plaatse veranderd kan zijn.
Oordeel rechtbank
9.1
Het BMA adviseert om geen beslissingen te nemen op basis van een medisch advies ouder dan zes maanden, omdat de medische situatie van de vreemdeling in die tijd gewijzigd kan zijn. Wanneer echter binnen of na deze periode wordt aangetoond dat de medische situatie ongewijzigd is, adviseert het BMA geen nieuw adviesverzoek in te dienen en behoudt het advies zijn geldigheid. [4]
9.2
Hoewel tussen het BMA-advies van 1 maart 2024 en het bestreden besluit van
14 oktober 2024 een periode van ruim zeven maanden zit volgt uit het BMA-protocol niet dat een advies van ouder dan zes maanden uitsluitend vanwege het verstrijken van de tijd niet meer ten grondslag mag worden gelegd aan een besluit. Het BMA-protocol adviseert wel om het advies na zes maanden in beginsel niet meer te gebruiken, tenzij blijkt dat de medische situatie ongewijzigd is. In eisers geval zijn er geen aanwijzingen naar voren gebracht die erop wijzen dat zijn gezondheidstoestand of de situatie in Afghanistan daadwerkelijk is veranderd. Eiser heeft na het BMA-advies in het geheel geen nieuwe medische gegevens overgelegd. Uit het overgelegde rapport van het Home Office van oktober 2021 blijkt bovendien niet dat er sprake is van een gewijzigde situatie, te meer aangezien dit rapport dateert van vóór het BMA-advies. De rechtbank gaat daarom niet mee in het betoog van eiser dat de minister het BMA-advies niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Feitelijke toegankelijkheid
Standpunt eiser
10. Eiser betoogt dat de noodzakelijke medische zorg in Afghanistan voor hem niet feitelijk toegankelijk is wegens financiële redenen maar ook vanwege veiligheidsreden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het intrekkingsbesluit van het verblijfsrecht van eiser van 11 november 2021. Hierin heeft de minister geoordeeld dat eiser niet kan worden uitgezet naar Afghanistan wegens een risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Oordeel rechtbank
10.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat de medische zorg, als deze beschikbaar is, in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit betekent dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken wat de kosten van de behandeling zijn in het land van herkomst of land van terugkeer. Vervolgens is het aan de vreemdeling, als hij stelt dat de behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, om dat aannemelijk te maken. Als de vreemdeling aan deze bewijsmaatstaf heeft voldaan, dan is het aan de minister om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen.
10.2.
Het is allereerst aan eiser om inzicht te geven in de daadwerkelijke kosten van zijn medische behandeling in Afghanistan. Eiser heeft geen enkel stuk overgelegd waarmee hij onderbouwt wat de kosten van zijn medicatie in Afghanistan zijn. Eiser heeft ook geen inzicht gegeven in zijn persoonlijke financiële situatie. De minister heeft dan ook terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is.
11. Voor zover eiser aanvoert dat de volgens het BMA beschikbare zorg in Afghanistan voor hem feitelijk niet toegankelijk is vanwege een veiligheidsrisico, heeft eiser ook dat niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar het besluit van 11 november 2021 waarin is geoordeeld dat eiser niet kan worden uitgezet naar Afghanistan wegens een risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, is onvoldoende om aan te tonen dat eiser aldaar geen toegang zal hebben tot de beschikbare zorg. De minister heeft dan ook terecht overwogen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de behandeling voor eiser in Afghanistan feitelijk niet toegankelijk is.
Zorgplicht
Standpunt eiser
12. Eiser heeft geen toegang tot huisvesting, geen toegang tot arbeid, geen toegang tot een zorgverzekering en zeer moeizaam en beperkt toegang tot medische zorg. Eiser stelt zich op het standpunt dat op de minister een zorgplicht rust voor vreemdelingen die niet rechtmatig op het grondgebied van Nederland verblijven, maar die buiten hun wil om niet kunnen terugkeren naar land van herkomst. Eiser verwijst naar het Changu arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2024 [5] en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 december 2024 [6] . De minister voldoet niet voldoet aan de verplichtingen die uit het Changu-arrest voortvloeien.
Oordeel rechtbank
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eisers betoog niet. Nog daargelaten de vraag of het standpunt van de minister, dat zij geen zorgplicht heeft in de situatie waarin een vreemdeling door zijn eigen toedoen in een positie is terechtgekomen waarin hij afhankelijk is geraakt van de steun van de staat, niet getuigt van een (te) beperkte uitleg van het Changu arrest, maakt de toets aan de zorgplicht geen deel uit van het door eiser gevraagde uitstel van vertrek op medische gronden. De beroepsgrond kan om die reden geen doel treffen. Eiser heeft de minister in een afzonderlijk verzoek op 24 februari 2025 gevraagd om alsnog in aanmerking te komen voor opvang en (medische) voorzieningen. Daarover zal door de minister buiten de onderhavige artikel 64-procedure moeten worden beslist.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de minister om eiser geen uitstel van vertrek te verlenen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zaaknummer NL24.16892.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Zie het BMA-protocol d.d. 31 oktober 2023.
5.ECLI:EU:C:2024:748.