In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1997 zijn gehuwd. De vrouw, die zowel de Thaise als de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw en heeft zelfstandig om echtscheiding verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien partijen het erover eens waren dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap beoordeeld. Het verzoek om partneralimentatie is afgewezen, omdat de vrouw dit niet voldoende had onderbouwd. Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft de rechtbank de peildatum voor de waardering vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift, 5 juni 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning aan de man moet worden toegedeeld, maar onder voorwaarden, waaronder de verplichting om de vrouw haar deel in de overwaarde te voldoen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.