Beoordeling door de rechtbank
Achtergrond van het geschil
2. Om het niveau van de medische zorg voor militairen te verbeteren, zijn uniforme samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de Staat en relatieziekenhuizen. In de samenwerkingsovereenkomst zijn onder meer afspraken vastgelegd over de instapeisen waaraan kandidaat-IDR-reservisten moeten voldoen. Voorgedragen kandidaten worden opgeroepen voor een keurings- en aanstellingstraject ten behoeve van een eventuele aanstelling bij het reservepersoneel van Defensie en toelating tot de betreffende militaire vakgroep. De kandidaat wordt aangesteld bij het reservepersoneel van Defensie op de dag dat het opleidingstraject start.
3. De coördinatie van de samenwerking tussen het ministerie van Defensie en de relatieziekenhuizen wordt verzorgd door het Instituut samenwerking Defensie en Relatieziekenhuizen (IDR). Het IDR is een diensteenheid als bedoeld in het Besluit medezeggenschap Defensie 2008 (BMD). Als diensteenheid heeft het IDR een medezeggenschapscommissie, in haar geval de MC-IDR. Als medezeggenschapscommissie voert de MC-IDR overleg met het Hoofd Defensieonderdeel en heeft zij een initiatiefrecht, een informatierecht en een adviesrecht.
4. Medisch Centrum Leeuwarden, een ziekenhuis dat deelneemt aan het samenwerkingsverband, heeft op 31 oktober 2022 een kandidaat voorgedragen. Vervolgens is een keuring- en aanstellingstraject in gang gezet. De kandidaat is aangemeld voor een opleiding die op 20 februari 2023 zou beginnen. In november 2022 is de kandidaat door de relatiebeheerder van het ziekenhuis voorgedragen bij de vakgroep militaire anesthesiologen & intensivisten. Daarop heeft de vakgroep laten weten niet positief tegenover de aanstelling van de kandidaat te staan, omdat de kandidaat niet aan de eisen zou voldoen.
5. De kandidaat is op 8 februari 2023 teruggetrokken uit de opleiding. Desondanks is de kandidaat op 20 februari 2023 aangesteld als reservist-anesthesioloog.
6. Op 12 mei 2023 heeft het Hoofd Diensteenheid IDR aan de vakgroep medegedeeld, dat de kandidaat weliswaar niet aan de eisen uit de samenwerkingsovereenkomst voldoet, maar dat het wenselijk is in dit individuele geval een uitzondering te maken, zodat is besloten de kandidaat toch aan te stellen. Daarnaast heeft het Hoofd Diensteenheid IDR aan de MC-IDR medegedeeld, dat haar adviesrecht niet van toepassing is op deze aanstelling.
Procesverloop in aanloop naar het beroep
7. De MC-IDR heeft op grond van de geschillenregeling uit de BMD een procedure aanhangig gemaakt bij het College voor Geschillen Medezeggenschap Defensie (CGMD). Daarin heeft de MC-IDR aangevoerd, dat zij op grond van het eerste lid van artikel 29 van het BMD in de gelegenheid had moeten worden gesteld om advies uit te brengen over de aanstelling.
8. Het CGMD heeft op 22 december 2023 geoordeeld dat het adviesrecht van de MC-IDR niet van toepassing is, omdat het niet gaat om een wijziging van arbeids- en dienstvoorwaarden en ook niet om de wijze waarop deze worden toegepast. Bij de primaire beslissing van 23 januari 2024 heeft de Commandant Defensie Ondersteuningscommando beslist conform het advies van het CGMD. Ten aanzien van twee gesignaleerde verschrijvingen in het advies heeft hij beslist, dat daarin geen reden ligt om het advies niet over te nemen.
9. Tegen de primaire beslissing van 23 januari 2024 is bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de Commissie Advisering Bezwaarschriften Defensie (CABD) geadviseerd tot gegrondverklaring van het bezwaar. De instapeisen vallen namelijk onder het aanstellingsbeleid voor kandidaat-reservisten en borgen de kundigheid en kwaliteit van het personeel. Doordat is afgeweken van het aanstellingsbeleid, is sprake is van een onderwerp waarop de arbeids- en dienstvoorwaarden van toepassing zijn en valt daarmee de kwestie binnen het bereik van het adviesrecht. Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid heeft de CABD evenwel geadviseerd de aanstelling in stand te laten.
10. Verweerder heeft het advies van de CABD in het bestreden besluit overgenomen.
Wat stelt de MC-IDR in beroep?
11. De aanstelling is ten onrechte in stand gelaten. Verweerder komt niet tegemoet aan het bezwaar en laat de mogelijkheid open om de voorgeschreven procedures, ook in toekomstige gevallen, niet te volgen. De rechtszekerheid mag niet zover gaan dat de vereiste hoogwaardige zorg voor militairen in het geding kan komen. De gevolgen van de onjuiste handelwijze bij de aanstelling mogen niet in stand blijven.
12. Daarnaast is verweerder niet ingegaan op de onjuistheden in het advies van het CGMD. Er heeft daarmee geen volledige heroverweging plaatsgevonden, in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
13. De rechtbank moet in de eerste plaats ambtshalve beoordelen of de MC-IDR procesbelang heeft bij het ingestelde beroep. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
13.1De kern van het beroep van de MC-IDR is dat in de voorliggende aanstellingsprocedure haar adviesrecht is geschonden. Zij wenst een uitspraak van de rechtbank, waarin dit wordt vastgesteld om haar adviesrecht in toekomstige aanstellingsprocedures veilig te stellen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het bestreden besluit reeds heeft vastgesteld dat het adviesrecht van de MC-IDR in deze aanstellingsprocedure van toepassing was en hier ten onrechte aan voorbij is gegaan. De MC-IDR heeft hiermee dus al deels bereikt wat zij verlangde. Voorzover de MC-IDR wenst te bewerkstelligen dat de aanstelling, dan wel de plaatsing ongedaan wordt gemaakt, althans pas tot stand komt nadat daarover (alsnog) advies is uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat dit doel niet met deze procedure kan worden bereikt. Er is dan ook geen reëel procesbelang. De rechtsverhouding tussen de kandidaat-reservist en verweerder is immers geen onderdeel van het besluit. Het bestreden besluit strekt niet tot aanstelling van de kandidaat, maar tot het vaststellen waartoe de MC-IDR in dit geval bevoegd is. Zoals ter zitting door verweerder is toegelicht maakt de mededeling van verweerder dat de aanstelling wordt gehandhaafd geen onderdeel uit van het besluit; dit is een feitelijke mededeling van verweerder die erop neerkomt, dat hij in het besluit geen aanleiding ziet om de rechtsverhouding met de kandidaat-reservist te wijzigen.
13.2Ter zitting heeft de MC-IDR nog als belang aangevoerd dat onwenselijke precedentwerking moet worden voorkomen. Er zouden drie andere gevallen zijn waarbij eveneens is afgeweken van de instapeisen zonder het adviesrecht van de MC-IDR in te roepen, en de procedure dus niet op een correcte manier is gevolgd.
Ook hierin ligt volgens de rechtbank geen procesbelang besloten. De rechtbank begrijpt dat de MC-IDR een oordeel wenst van de bestuursrechter over de gang van zaken rondom deze en toekomstige aanstellingen, maar dit is geen actueel belang. Zoals hiervoor reeds overwogen is in de bestreden beslissing al erkend dat de gang van zaken strijdig was met artikel 29 van het BMD, omdat het adviesrecht van de MC-IDR niet in acht is genomen. Hiermee is al tegemoetgekomen aan de wens van de MC-IDR. In zoverre heeft de MC-IDR geen reëel belang bij het beroep. De rechtskracht van het oordeel van de rechtbank is evenwel beperkt tot het geschil in kwestie. Bij toekomstige besluiten zal per besluit, los van de onderhavige procedure, moeten worden beoordeeld of de procedure op de juiste wijze is gevolgd. Bovendien is door verweerder gemotiveerd betwist dat er andere kandidaten op een soortgelijke wijze zijn aangesteld. Op dat punt heeft dr. kol. Meerhoff ter zitting toegelicht dat in de aanstellingsprocedures van kandidaten die niet aan de instapeisen voldeden, weliswaar aanvankelijk niet volgens het BMD was gehandeld, maar dat het in die gevallen niet tot een (onregelmatige) aanstelling is gekomen.
13.3Vanwege het ontbreken van procesbelang moet de rechtbank het beroep dus niet-ontvankelijk verklaren.