ECLI:NL:RBDHA:2025:58

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24/5516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ en de toepassing van het Terugtrekkingsakkoord (Brexit)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’. De eiser, een Britse burger, had zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken gekregen van 14 oktober 2020 tot en met december 2021. De rechtbank moest beoordelen of de eiser onder het toepassingsbereik van het Terugtrekkingsakkoord valt. De rechtbank oordeelde dat het verblijfsrecht op grond van het Terugtrekkingsakkoord niet van rechtswege voortvloeit uit het akkoord. De eiser had geen aanvraag ingediend als begunstigde van het Terugtrekkingsakkoord, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was om aanspraak te maken op de rechten die voortvloeien uit het akkoord. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet konden slagen, omdat hij niet had aangetoond dat hij onder het Terugtrekkingsakkoord viel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien er geen twijfel bestond dat het bezwaar niet zou leiden tot een ander besluit. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 24/5516
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. D.O. Wernsing),
en
de minister van asiel en migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

In het besluit van 13 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier met als doel “arbeid als kennismigrant” met terugwerkende kracht ingetrokken van 14 oktober 2020 tot en met december 2021.
In het besluit van 27 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld in Breda. Daaraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met twee weken.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum] 1996 en heeft de Britse nationaliteit.
2. Eiser is eerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’, geldig van 10 oktober 2020 tot 10 augustus 2021. Deze verblijfsvergunning is gebaseerd op het dienstverband van eiser bij [b.v.] en is op 25 juni 2021 verlengd tot 10 augustus 2026.
3.
Op 9 april 2022 heeft de IND een controle uitgevoerd bij [b.v.] Uit het rapport van bevindingen blijkt dat eiser tot januari 2022 niet aan de voorwaarden heeft voldaan zoals die verbonden waren aan de verleende verblijfsvergunning. Eiser voldeed namelijk niet aan het salariscriterium.
Besluitvorming
4. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft verweerder op 28 april 2022 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om de aan hem verleende verblijfsvergunning in te trekken. Met het primaire besluit heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ ingetrokken van 14 oktober 2020 tot en met december 2021.
5. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij nooit onderworpen had mogen worden aan de voorwaarden die gelden voor ‘normale’ kennismigranten. Eiser had namelijk in 2020 rechten onder het Terugtrekkingsakkoord [1] als gevolg van Brexit [2] en was daarmee vrij op de arbeidsmarkt. In dit verband wijst eiser op de artikelen 13 en 24 van het Terugtrekkingsakkoord en de artikelen 21 en 45 van het VWEU. [3] Door de afgifte van een verblijfsvergunning als kennismigrant is eiser ongerechtvaardigd beperkt in zijn rechten onder het Terugtrekkingsakkoord. Nu de beperkingen niet hadden mogen worden opgelegd, kunnen zij ook niet worden geschonden en dient intrekking achterwege te blijven.
6. Verweerder handhaaft zijn standpunt in het bestreden besluit. Eiser heeft niet aangetoond dat hij onder het Terugtrekkingsakkoord zou vallen. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op nationale gronden, die op 14 oktober 2020 is ingewilligd. Niet is gebleken dat eiser na 31 januari 2020 (de datum waarop het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie heeft verlaten) een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord, terwijl hij dit wel had moeten doen. Ook is niet gebleken dat eiser vóór 31 januari 2020 in Nederland is komen wonen en op die grond onder het Terugtrekkingsakkoord valt. Eiser stond tot 22 maart 2021 namelijk ingeschreven als Registratie Niet -Ingezetene (RNI). Pas vanaf 22 maart 2021 staat eiser ingeschreven op een adres in Nederland. Het beroep op het Unierecht kan dan ook niet slagen, omdat de aan eiser verleende verblijfsvergunning nationaalrechtelijk van aard is en hij geen rechten ontleent aan het Unierecht die door de intrekking van de verblijfsvergunning worden aangetast.
Verder is niet in geschil dat eiser vanaf 10 oktober 2020 tot 1 januari 2022 niet heeft voldaan aan het looncriterium. Om die reden wordt de verblijfsvergunning die in het kader van de kennismigrantenregeling is verleend ingetrokken voor die periode. Er is geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en af te zien van de gedeeltelijk intrekking van de verblijfsvergunning. Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, is eiser niet gehoord.
Beroepsgronden
7. Eiser verwijst in de gronden van beroep naar de gronden van bezwaar. In aanvulling hierop voert eiser het volgende aan. Hij heeft zijn Unierechtelijke recht op verblijf uitgeoefend binnen de overgangsperiode en om die reden valt hij onder het toepassingsbereik van het Terugtrekkingsakkoord. [4] Eiser is op 12 augustus 2020 naar Nederland gekomen en heeft zich toen ook ingeschreven. Dat eiser zich heeft ingeschreven als RNI laat onverlet dat hij daadwerkelijk verblijf had en heeft in Nederland sinds die datum en aldus zijn rechten als Unieburger uitoefende. Als verweerder vragen had over eisers verblijf in Nederland, dan had het voor de hand gelegen om eiser te horen in bezwaar. Verder voert eiser aan dat in het Terugtrekkingsakkoord staat dat er geen andere beperkingen dan omschreven in dit akkoord mogen worden opgelegd. Dit heeft verweerder wel gedaan door eiser een verblijfsvergunning te verlenen als kennismigrant. In het Terugtrekkingsakkoord staat niet gespecificeerd dat er een verblijfsdocument op basis van het Terugtrekkingsakkoord aangevraagd dient te worden om rechten te ontlenen aan artikel 13, vierde lid, van het Terugtrekkingsakkoord. Verweerder had eiser dan ook direct een verblijfsdocument moeten verlenen onder het Terugtrekkingsakkoord of aan eiser moeten meedelen dat er een andere aanvraag ingediend had moeten worden. In aanvullende gronden van beroep [5] heeft eiser verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 september 2024 [6] waarin is geoordeeld dat de aanvraagprocedure niet ziet op het vaststellen van een verblijfsrecht op grond van het Terugtrekkingsakkoord, maar slechts op het afgeven van een document. Tot slot heeft eiser zich tijdens de zitting nog op het standpunt gesteld dat verweerder in ieder geval had moeten doortoetsen aan het Terugtrekkingsakkoord bij de door eiser gedane nationaalrechtelijke aanvraag.

Oordeel van de rechtbank

8. Uit het Terugtrekkingsakkoord volgt onder meer dat Britse burgers het recht behouden om in hun gastland te verblijven. Hierbij gaat het om burgers van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in een lidstaat hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daar ook daarna hun verblijf voortzetten. [7]
9. Uit artikel 18 van het Terugtrekkingsakkoord volgt dat het gastland burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk kan verplichten tot het aanvragen van een nieuwe verblijfsstatus waaraan de rechten uit hoofde van deze titel zijn verbonden alsook tot het aanvragen van een document tot staving van deze status.
10. In de Leidraad bij het Terugtrekkingsakkoord [8] (hierna: de Leidraad) volgt dat het gastland verplicht is te kiezen voor een constitutieve verblijfsregeling [9] of een declaratoire verblijfsregeling. [10] Bij een declaratoire verblijfsregeling wordt de verblijfsstatus rechtstreeks van rechtswege aan de begunstigden toegekend en is de verblijfsstatus niet afhankelijk van de vervulling van administratieve procedures door de begunstigden. Bij een constitutieve verblijfsregeling verkrijgen de begunstigden de verblijfsstatus slechts als zij de status aanvragen en de aanvraag wordt ingewilligd. Met andere woorden, de grondslag van de verblijfsstatus en de daaruit voortvloeiende rechten is het besluit van de nationale autoriteiten waarbij de status wordt toegekend. [11]
11. Uit Bijlage 2A blijkt dat Nederland de constitutieve regeling heeft toegepast. [12] Bij de constitutieve regeling genieten alle onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die vóór het einde van de overgangsperiode de EU-rechten inzake vrij verkeer uitoefenden in de gastlidstaat en hun verblijf daar voortzetten, tijdelijke bescherming tot het einde van een zogenaamde “respijtperiode”. Het einde van de respijtperiode is de uiterste termijn voor het aanvragen van de nieuwe verblijfsstatus in het kader van het Terugtrekkingsakkoord. Het einde van de respijtperiode was in Nederland 30 september 2021. Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die voor het einde van de overgangsperiode de EU-rechten inzake vrij verkeer uitoefenden in de gastlidstaat en hun verblijf daar voortzetten worden na het verstrijken van de respijtperiode alleen beschermd als zij de status van begunstigde van het terugtrekkingsakkoord hebben aangevraagd of die reeds hebben gekregen. [13] In het beleid van verweerder [14] is in dit verband verder opgenomen dat een aanvraag die wordt ingediend tot 1 oktober 2022 toch inhoudelijk in behandeling wordt genomen, ongeacht de reden van de te late indiening. Bij aanvragen ingediend na 30 september 2022 wordt getoetst of er verschoonbare redenen aanwezig zijn waarom de aanvraag niet binnen de termijn is ingediend.
12. Daargelaten de vraag of eiser overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in Nederland zijn recht op verblijf heeft uitgeoefend stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser geen aanvraag heeft gedaan als begunstigde van het Terugtrekkingsakkoord. Ook niet nadat eiser door verweerder tijdens de bezwaarfase zowel mondeling als per e-mail is gewezen op de mogelijkheid om voor 1 oktober 2023 alsnog een aanvraag in te dienen op grond van het Terugtrekkingsakkoord. [15] Anders dan deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, is de rechtbank gelet op wat onder punt 8 t/m 11 is overwogen van oordeel dat het verblijfsrecht op grond van het Terugtrekkingsakkoord niet van rechtswege voortvloeit uit dit akkoord. Het was aan eiser om een aanvraag als begunstigde van het Terugtrekkingsakkoord in te dienen. Nu eiser dat niet heeft gedaan kunnen zijn beroepsgronden niet slagen.
Hoorplicht
13. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van schending van de hoorplicht. Er was op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet zou kunnen leiden tot een ander standpunt dan in het primaire besluit.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 3 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019/C 384 I/01).
2.Brexit is het uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.In dit verband verwijst eiser naar artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van het Terugtrekkingsakkoord.
5.Van 15 november 2024.
6.Met het kenmerk AWB 23/5853.
7.Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van het Terugtrekkingsakkoord.
8.Mededeling van de Commissie: Leidraad betreffende het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Deel twee — Rechten van de burgers 2020/C 173/01 (hierna: de Leidraad).
9.Artikel 18, eerste lid, van het Terugtrekkingsakkoord.
10.Artikel 18, vierde lid, van het Terugtrekkingsakkoord.
11.Zie paragraaf 2.6. van de Leidraad.
12.Pagina 3 van de
13.Zie artikel 18 van het Terugtrekkingsakkoord en pagina 2 van de Bijlage 2A.
14.Paragraaf B13/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
15.In het dossier bevindt zich een e-mail van 20 september 2023 van verweerder naar de gemachtigde van eiser.