ECLI:NL:RBDHA:2025:5803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
09-072775-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met bedreiging van geweld in vereniging en poging tot afpersing in vereniging door een dertienjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een dertienjarige verdachte, die samen met een medeverdachte een overval heeft gepleegd op een supermarkt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met bedreiging van geweld in vereniging en poging tot afpersing in vereniging. Tijdens de overval, die plaatsvond op 1 maart 2024 in Voorburg, heeft de verdachte het personeel van de supermarkt bedreigd met een mes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar, alsook een werkstraf van 60 uur. De vordering van de benadeelde partij, Hoogvliet B.V., is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de moeder van de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-072775-24
Datum uitspraak: 3 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 20 maart 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. T. Nauta en de advocaat van de verdachte is
mr. G.E. van der Pols te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 1 maart 2024 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Hoogvliet (locatie Klaverweide), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] , en/of andere medewerkers van die Hoogvliet, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met haar medeverdachte, en ieder met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, en/of gezichtsbedekking, naar die supermarkt te gaan en/of die supermarkt binnen te gaan, en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] en/of anderen, een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend voor te houden en/of in diens richting te bewegen en/of te tonen en/of op de toonbank te tikken, en/of
- ( daarbij) tegen die [naam 1] en/of [naam 2] te zeggen: "geef me het geld" en/of "nu die ander", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) het geld uit de kassalade(s) te pakken;
2
zij op of omstreeks 1 maart 2024 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam 3] , caissière bij de Hoogvliet (locatie Klaverweide) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die Hoogvliet en/of een derde toebehoorde(n)
- zich gezamenlijk naar die Hoogvliet heeft/hebben begeven en/of binnen is/zijn gegaan met ieder een mes en/of gezichtsbedekking en/of
- aldaar die [naam 3] heeft/hebben benaderd, en/of
- die [naam 3] en/of [naam 4] en/of anderen een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend voor heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben getoond, en/of in diens richting heeft/hebben bewogen en/of
- tegen die [naam 3] heeft/hebben gezegd "geef al je geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024066137, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 130).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
t.a.v. feit 1 en 2:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 20 maart 2025;
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , namens Hoogvliet (Essesteijn), gevestigd op Klaverweide 84 te Voorburg, opgemaakt op 1 maart 2024 (p. 80-81);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 maart 2024 (p. 105-116);
t.a.v. feit 1 ook:
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , opgemaakt op 1 maart 2024 (p. 84-86);
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , opgemaakt op 1 maart 2024 (p. 87-88);
t.a.v. feit 2 ook:
4. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op 1 maart 2024 (p. 128-130);
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , opgemaakt op 1 maart 2024 (p. 89-90).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
zij op 1 maart 2024 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander, geld, dat aan de Hoogvliet (locatie Klaverweide), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door
- met haar medeverdachte, en ieder met een mes, en gezichtsbedekking, naar die supermarkt te gaan en die supermarkt binnen te gaan, en
- die [naam 1] en [naam 2] een mes, dreigend voor te houden en in diens richting te bewegen en te tonen en op de toonbank te tikken, en
- ( daarbij) tegen die [naam 1] en [naam 2] te zeggen: "geef me het geld" en "nu die ander", en
- ( vervolgens) het geld uit de kassalades te pakken;
2
zij op 1 maart 2024 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 3] , caissière bij de Hoogvliet (locatie Klaverweide) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, dat aan die Hoogvliet toebehoorde
- zich gezamenlijk naar die Hoogvliet hebben begeven en binnen zijn gegaan met ieder een mes en gezichtsbedekking en
- aldaar die [naam 3] heeft benaderd, en
- die [naam 3] en [naam 4] een mes, dreigend voor heeft gehouden en heeft getoond, en in diens richting heeft bewogen en
- tegen die [naam 3] heeft gezegd "geef al je geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals ter zitting geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en jeugdreclassering, met uitzondering van het locatieverbod. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, gevorderd, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan te sluiten bij het advies van de Raad en alleen een voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen. Daarnaast heeft hij verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de gevolgen die de verdachte al van de verdenking heeft ondervonden. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de duur van de proeftijd te beperken tot één jaar, omdat de verdachte al een jaar in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op dertienjarige leeftijd samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een supermarkt. De verdachte is samen met haar medeverdachte, beiden met gezichtsbedekking op, de supermarkt binnengegaan, waarbij zij het aanwezige supermarktpersoneel hebben bedreigd met grote messen. De verdachten hadden van tevoren een plan gemaakt om de overval te plegen. Zo hadden zij andere kleding aangetrokken en hadden zij allebei een groot mes meegenomen. Toen de verdachten eenmaal in de supermarkt waren, zijn zij ieder hun eigen weg gegaan. De medeverdachte is naar de servicebalie gegaan, toonde een mes aan de kassières en vroeg hen om de kassa’s te openen. Vervolgens heeft zij uit twee verschillende kassalades geld gepakt. De verdachte is naar een andere kassa gegaan en heeft daar geprobeerd om de kassière onder bedreiging van een mes te dwingen om geld af te geven. Nadat het de medeverdachte was gelukt om geld buit te maken, heeft de verdachte haar actie gestaakt en zijn de verdachten samen de supermarkt uitgerend. De verdachte en haar medeverdachte hebben de medewerkers van de supermarkt en de in de supermarkt aanwezige klanten die getuigen zijn geweest van de overval enorme angst bezorgd. Uit het dossier blijkt dat de slachtoffers zeer angstige momenten hebben beleefd en dat de overval een grote impact op hen heeft gehad.
Overvallen zijn ernstige strafbare feiten, die heel beangstigend zijn voor de slachtoffers. De verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van en de gevolgen voor de slachtoffers, die geen idee hadden waartoe de verdachten in staat waren. De verdachte heeft zich in plaats daarvan laten meenemen in het plan van de medeverdachte om snel geld te verkrijgen. Daar komt bij dat dit soort feiten gevoelens van angst en onrust kunnen veroorzaken in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 februari 2025, waaruit is gebleken dat zij niet eerder is veroordeeld. Dit betekent dat het strafblad niet strafverzwarend werkt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 15 juni 2024 en van de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het recidiverisico laag wordt ingeschat. Uit het onderzoek komt naar voren dat de civiele problematiek van de verdachte op de voorgrond staat. Er zijn zorgen over haar geestelijke gezondheid, emotie-regulatie en zelfdestructief gedrag. Het is van belang dat de verdachte de komende tijd behandeling blijft krijgen en dat zij leert om op een adequate manier met haar emoties om te gaan. De Raad is van mening dat deze zorgen de komende tijd aandacht moeten hebben. Om die reden vindt de Raad een werkstraf of leerstraf niet passend. Ondanks de jonge leeftijd van de verdachte vindt de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie een passende straf. De Raad beschouwt een voorwaardelijke jeugddetentie als een goede stok achter de deur. Daarnaast kan de jeugdreclassering toezicht houden op het nakomen van de bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd zijn de meldplicht, het hebben van een dagbesteding en zinvolle vrijetijdsbesteding, het meewerken aan hulpverlening en begeleiding vanuit FortaGroep en systeemgerichte hulpverlening, een contactverbod met de medeverdachte en een locatieverbod bij de desbetreffende supermarkt.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) van 17 maart 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Hieruit volgt – kort samengevat – dat er grote zorgen zijn over het gedrag en de ontwikkeling van de verdachte. De jeugdreclassering adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast adviseert de jeugdreclassering om een werkstraf aan de verdachte op te leggen gezien de houding van de verdachte en de ernst van het feit. De bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd zijn begeleiding door de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs, het meewerken aan behandeling vanuit de Viersprong, het meewerken aan de begeleiding van een coach, een locatieverbod bij de desbetreffende supermarkt en het meewerken aan noodzakelijk geachte hulpverlening.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Bij een overval van een winkel wordt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden als uitgangspunt genomen.
De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat de verdachte en haar medeverdachte het aanwezige supermarktpersoneel hebben bedreigd met grote messen. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de zeer jonge leeftijd en beïnvloedbaarheid van de verdachte. De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte zich door haar medeverdachte heeft laten meeslepen bij het plegen van het delict. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank verder mee dat de verdachte spijt heeft betuigd en dat zij heeft erkend dat het incident en haar eigen rol daarbij beangstigend moeten zijn geweest voor de slachtoffers. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van verdachte sinds 4 maart 2024 is geschorst en dat zij zich tijdens deze (lange) periode redelijk aan de aan de schorsing verbonden voorwaarden heeft gehouden en dat zij stappen in de goede richting zet.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan daarop naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Alles afwegende vindt de rechtbank een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden en een taakstraf van na te noemen duur passend, conform de strafeis van de officier van justitie. De voorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd als stevige waarschuwing en zodat de verdachte zich met behulp van toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die ter zitting zijn besproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatieverbod als bijzondere voorwaarde op te nemen, omdat de verdachte niet in de buurt van de desbetreffende supermarkt woont. De rechtbank zal de proeftijd vaststellen op twee jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om een kortere proeftijd aan de voorwaardelijke straf te verbinden, zoals verzocht door de raadsman.
Verder ziet de rechtbank in de aard en ernst van de feiten aanleiding om ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat het van belang is dat de verdachte de directe gevolgen van haar handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam 6] , gemachtigde van Hoogvliet B.V., heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens Hoogvliet B.V. is een schadevergoeding van € 1.697,52 aan materiële schade gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het Openbaar Ministerie heeft nagelaten om de vordering aan de moeder van de verdachte toe te sturen (ex artikel 51g, tweede lid, Wetboek van Strafrecht).
De raadsman heeft verzocht om het gedeelte van de vordering dat ziet op de kosten voor de psychologische hulp primair af te wijzen, subsidiair niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er op basis van de overgelegde facturen geen link kan worden gelegd tussen de overval en de psychologische behandelingen. Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op het vermiste geldbedrag heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag van de vordering moet worden afgetrokken, omdat dit geldbedrag bij de medeverdachte is aangetroffen en onder haar in beslag is genomen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de schadevergoedingsmaatregel niet aan de moeder van de verdachte kan worden opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Schadevergoeding bij minderjarige verdachte onder de 14 jaar
De rechtbank overweegt allereerst dat de vordering betrekking heeft op een gedraging van een verdachte die ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt. De gedraging van de verdachte kan wel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, en als de verdachte veertien jaar of ouder zou zijn geweest, zou die haar ook worden toegerekend. In verband met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit wordt de vordering echter, ingevolge artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, geacht te zijn ingediend tegen de ouder(s) van de verdachte.
Voor zover er schade, die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit, voor vergoeding in aanmerking komt, zal dus niet de verdachte zelf maar in dit geval de moeder worden veroordeeld tot betaling daarvan.
Standpunt raadsman
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de moeder van de verdachte de vordering niet heeft ontvangen, overweegt de rechtbank het navolgende.
Het Openbaar Ministerie heeft op 25 februari 2025 een kennisgeving verzonden aan de moeder van de verdachte met de mededeling dat de benadeelde partij zich met een vordering tot schadevergoeding heeft gevoegd in de tegen de verdachte aanhangig gemaakte strafzaak. Daarbij is vermeld dat de hoogte van de vordering € 1.697,52 bedraagt. Bovendien is in de kennisgeving vermeld dat de rechtbank haar als gezaghebbende aansprakelijk kan stellen voor het betalen van de schadevergoeding van de door haar dochter (de verdachte) toegebrachte schade, omdat zij de leeftijd van 14 jaar nog niet had bereikt op het moment van het plegen van het feit. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de moeder in kennis is gesteld van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
Bovendien is de moeder ter terechtzitting in de gelegenheid gesteld om de vordering door te nemen (de zitting is om deze reden kort onderbroken) en om hierop te reageren.
Gelet op het voorgaande passeert de rechtbank het verweer van de verdediging.
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van € 1.367,92. Dit zal hieronder worden toegelicht.
De gevorderde schadevergoeding is genoegzaam onderbouwd voor zover deze ziet op de kosten voor psychische hulp voor de betrokken medewerkers. De rechtbank acht het aannemelijk dat het aanwezige personeel als gevolg van de winkeloverval psychische hulp nodig heeft gehad, waardoor Hoogvliet B.V. kosten heeft moeten maken voor die hulp. De kosten voor deze medische behandelingen – inclusief de reiskosten – zijn door middel van facturen onderbouwd. De facturen dateren van 21 maart 2024 en 29 april 2024. Dit is een korte periode na de winkeloverval op 1 maart 2024. Daar komt bij dat op de factuur van 21 maart 2024 is vermeld dat deze ziet op “directe opvang/consulten” waarbij is vermeld “1, 2/3” en “1 tm 15/3”. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de desbetreffende facturen voor andere behandelingen zijn opgesteld. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat dit gedeelte van de vordering kan worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 430,- gevorderd voor het tijdens de winkeloverval buitgemaakte geldbedrag. De rechtbank zal deze schadepost gedeeltelijk toewijzen, omdat het door de verdachten buitgemaakte geldbedrag onder de medeverdachte voor het grootste deel (te weten € 329,60) in beslag is genomen en de rechtbank ervan uitgaat dat dit in beslag genomen geldbedrag in de procedure van de medeverdachte zal worden teruggegeven aan de benadeelde partij (de rechthebbende). Dit betekent dat dit onderdeel van het gevorderde bedrag zal worden toegewezen tot een bedrag van (€430 - €329,60 =) € 100,40 en dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Hoofdelijk
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een ander heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk.
Daarbij geldt dat de moeder van de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeven te betalen.
Conclusie
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de moeder van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 1.267,52 + € 100,40, in totaal € 1.367,92.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen ten laste van de moeder van de verdachte, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 1 maart 2024 is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de moeder van de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de moeder van de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu niet de verdachte zelf, maar de moeder wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
2 (TWEE) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich meldt op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
2. onderwijs volgt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
3. zich inzet voor het hebben en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding in de vorm van een sport en/of vrijwilligerswerk;
4. zich onder behandeling stelt van De Viersprong of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
5. meewerkt aan begeleiding door een jongerencoach, indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
6. op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte:
[medeverdachte], geboren op [geboortedatum 2] 2009, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
60 (ZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (DERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (
door de rechtbank vastgesteld op 3 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.367,92 aan materiële schade, en veroordeelt de moeder van de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan Hoogvliet B.V.;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de moeder van de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat de moeder van de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 april 2025.