Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 2 november 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft een relatie gehad met een meisje genaamd [naam]. Zij is zwanger geraakt van eiser en hield dit geheim voor haar familie. Eisers huwelijksaanzoek werd door de familie van [naam] afgewezen. Eiser wilde samen met [naam] weglopen van huis, maar twee broers van [naam] – die behoren tot de Taliban – zijn hierachter gekomen en hebben haar meegenomen toen zij bij een bushalte stond. Eiser is daarna gevlucht naar Kabul, waar hij hoorde dat [naam] en eisers broer gedood waren door de Taliban. Hierna is eiser met zijn gezin gevlucht uit Afghanistan. Bij terugkeer vreest eiser voor de Taliban. Eiser heeft verder afstand genomen van de islam. Ook hierdoor verwacht hij bij terugkeer problemen te ondervinden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht. De relatie met [naam] en dat eiser afvallig is van de islam heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Daarover heeft eiser namelijk summier, wisselend en tegenstrijdig verklaard.
4. Eiser voert het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte de relatie met [naam] en de daaruit volgende problemen ongeloofwaardig geacht. Tijdens het aanvullend gehoor is gebruik gemaakt van een tolk die niet het dialect van eiser spreekt. Daardoor is er miscommunicatie ontstaan over het stoffelijk overschot van zijn broer. Eiser heeft dit pas opgemerkt bij de bespreking van het gehoor met zijn advocaat. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte overwogen dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over [naam] en de relatie met haar. Het lag op de weg van verweerder om daar meer vragen over te stellen, indien de antwoorden van eiser volgens verweerder te summier zijn. Ook heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het verloop van de relatie. Eiser kon moeilijk schatten wanneer hij het telefoonnummer van [naam] had gekregen en deze gebeurtenis is ook al jaren geleden. Dat eiser de problemen als gevolg van zijn relatie met [naam] alleen van horen zeggen heeft, is ook niet juist. Eiser heeft informatie gevraagd aan zijn ouders over de situatie. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een brief van zijn moeder overgelegd. Verder heeft eiser een uitleg gegeven van zijn wisselende verklaringen over van wie eisers moeder hoorde dat [naam] en eisers broer gedood waren. Voorts is ten onrechte eisers afvalligheid ongeloofwaardig geacht. Eiser gelooft nog wel in een god, maar niet in de god van de islam. Verweerder is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd ingegaan op eisers zienswijze ten aanzien van zijn motieven om afstand te nemen van de islam. Verweerder heeft verder miskend dat eisers bezoeken aan een protestantse kerk een uiting zijn van zijn afvalligheid van de islam. Tot slot heeft eiser in Nederland tatoeages laten plaatsen, onder meer op zijn hand, en wordt door de Taliban hard opgetreden tegen mensen met tatoeages.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ondertekening bestreden besluit
5.
De rechtbank constateert dat het bestreden besluit is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid om te beslissen sinds 2 juli 2024 bij de minister van Asiel en Migratie ligt. Daarmee kent het bestreden besluit een gebrek.
6. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Niet in geschil is dat het bestreden besluit is genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van miscommunicatie met de tolk tijdens het aanvullend gehoor vanwege het dialect van eiser. Eiser is gehoord met behulp van een registertolk in de taal Dari, eisers moedertaal. Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers stelling dat de tolk hem niet kon verstaan vanwege zijn dialect gebaseerd is op speculaties. Eiser heeft immers gesteld dat hij vermoedt dat de tolk hem niet altijd goed heeft verstaan en dat hij niet kan aantonen dat de tolk moeite had met eisers dialect. Uit het rapport van nader gehoor blijkt niet dat eiser en de tolk elkaar niet hebben begrepen. Bij afronding van het gehoor heeft eiser kenbaar gemaakt dat hij de tolk goed kon begrijpen en verstaan. De enkele stelling van eiser dat hij bij nabespreking van het rapport van nader gehoor constateerde dat zijn verklaringen niet goed zijn weergeven, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat miscommunicatie met de tolk redengevend is voor de wisselende verklaringen van eiser.
8. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard over [naam] en de relatie van eiser met haar. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij, gelet op het belang van de relatie en de contacten tussen [naam] en eiser, hierover meer gedetailleerd en uitgebreider kon verklaren dan hij heeft gedaan. Eiser is tijdens het nader en aanvullend gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld om uitgebreider te verklaren over [naam]. Ook volgt de rechtbank niet dat tijdens de gehoren onvoldoende is doorgevraagd. Uit de rapporten van gehoor blijkt dat de gehoormedewerker op diverse manieren vragen heeft gesteld over (de relatie met) [naam]. De antwoorden die eiser op deze vragen heeft gegeven, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het verloop van de relatie met [naam]. Hierover heeft eiser namelijk enerzijds verklaard dat hij na zes maanden telefonisch contact officieel een relatie met [naam] kreeg en anderzijds dat hij na zes maanden elkaar groeten op straat pas haar telefoonnummer heeft gevraagd. Dat dit een gebeurtenis van jaren geleden is en dat eiser stelt dat hij moeilijk kan schatten, laat onverlet dat verweerder eenduidige verklaringen van eiser over zijn relatie heeft mogen verwachten.
9. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser de problemen als gevolg van de relatie met [naam] alleen van horen zeggen heeft. Verweerder heeft kunnen overwegen dat het niet te volgen is dat eiser niet meer informatie aan zijn ouders heeft gevraagd, terwijl hij tezamen met zijn ouders is vertrokken uit Afghanistan. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over van wie zijn moeder heeft gehoord dat [naam] dood was. De in beroep overgelegde brief van eisers moeder leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit een verklaring is van een niet-objectieve bron en dat met deze brief de tegenstrijdigheden in eisers verklaringen ook niet worden weggenomen. Voorts heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over het lichaam van zijn overleden broer, nu eiser enerzijds heeft verklaard dat personen aan de deur van zijn ouders kwamen om te vertellen dat het lichaam van de broer opgehaald kon worden en anderzijds dat talibanleden het lichaam van de broer hebben achtergelaten bij eisers ouderlijk huis. Dat deze wisselende verklaringen het gevolg zijn van een probleem met de tolk, wordt, gelet op wat onder 7 is overwogen, niet gevolgd.
10. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet ten onrechte de relatie met [naam] en de daaruit volgende problemen ongeloofwaardig geacht.
11. Ten aanzien van de afvalligheid heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat bij eiser sprake is van een verandering in zijn innerlijke overtuiging. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over het proces van afstand nemen van de islam. Eiser heeft immers zowel verklaard dat hij niet afvallig is maar afstand probeert te nemen van islamitische denkbeelden, als dat hij geen godsdienst meer heeft. Dat eiser stelt nog wel in een god te geloven, doet niet af aan deze wisselende verklaringen. Over de verklaringen van eiser over zijn motieven om afstand te nemen van de islam heeft verweerder kunnen overwegen dat deze summier zijn. Verweerder heeft in dit kader ook voldoende gereageerd op eisers zienswijze, waarin hij zijn verklaringen herhaalt, door te overwegen dat in de zienswijze geen nieuwe motieven zijn gegeven en de motieven voor afwending dan ook niet minder summier zijn geworden. Ook heeft verweerder bij de beoordeling kunnen betrekken dat eiser er geen blijk van geeft dat hij zich heeft verdiept in de islam en dat hij zijn afwending van de islam niet uit. Over de omstandigheden dat eiser een protestantse kerk bezoekt, bijeenkomsten bij een kerk heeft bijgewoond en is begonnen met een bijbelstudie, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat kennis vergaren van het christelijk geloof geen uiting is van afwending van de islam.
12. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser afvallig is van de islam.
13.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het van de concrete omstandigheden van een zaak afhangt of alleen het hebben van een tatoeage aan terugkeer in de weg staat. Hierbij is onder meer relevant de locatie en grootte van een tatoeage, de precieze vorm van de tatoeage en het land waarnaar de vreemdeling moet terugkeren.
14. Ter zitting is vastgesteld dat eiser voorafgaand aan zijn vertrek uit Afghanistan al een (kleine) tatoeage op zijn arm had en dat hij in Nederland meerdere, grotere tatoeages heeft laten zetten. Eén van deze tatoeages is deels op de hand van eiser geplaatst. De tatoeages hebben, zo heeft eiser ter zitting verklaard, geen religieuze betekenis.
15. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser vanwege zijn tatoeage(s) een risico loopt op een met artikel 3 van het EVRMstrijdige behandeling. Het door eiser overgelegde screenshot van een nieuwsartikel uit januari 2023, waarin staat dat de taliban hard optreedt tegen tatoeages, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het artikel geen bronvermelding bevat. Het artikel ziet daarnaast deels op tatoeëerders en is niet concreet over het aantal mensen dat zou zijn opgepakt. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van 2023 en het rapport
Afghanistan – Country Focusvan EUAAvan 2024 niet volgt dat het hebben van een tatoeage leidt tot risico’s. Zo staat in het laatstgenoemde rapport dat grote verschillen (in leefstijl) bestaan tussen verschillende districten en dat tatoeages kunnen worden vertoond in sommige delen van Kabul maar niet in provincies zoals Kandahar.Dat eisers tatoeage leidt tot een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan, ongeacht de plaats of regio in Afghanistan waarnaar eiser moet terugkeren, is dan ook niet aannemelijk gemaakt.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Vanwege het in rechtsoverweging 5 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).