ECLI:NL:RBDHA:2025:5866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
NL24.32631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele gerichtheid en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft op 20 maart 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij vanwege zijn homoseksuele gerichtheid problemen ondervindt in zijn thuisland. De asielaanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond, omdat de minister de homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig achtte. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 12 februari 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een gebrek vertoonde, omdat het was ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid sinds 2 juli 2024 bij de minister van Asiel en Migratie ligt. De rechtbank heeft echter besloten dit gebrek te passeren, omdat niet in geschil was dat het besluit door een bevoegde ambtenaar was genomen en eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over zijn geloofwaardigheid en de beoordeling van zijn verklaringen besproken, maar heeft geconcludeerd dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig was. Het beroep is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 20 maart 2022 de huidige asielaanvraag ingediend.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij een homoseksuele gerichtheid heeft. Hij heeft een relatie gehad met zijn kamergenoot [naam 1]. De stiefvader van eiser is op de hoogte geraakt van deze relatie en heeft eiser drie dagen lang opgesloten en mishandeld. Eiser is daarna vrijgelaten. Hij heeft vervolgens verbleven bij zijn werkgever. De stiefvader van eiser heeft de werkgever van eiser in die periode meermaals bedreigd. Eiser is met behulp van een vrachtwagenchauffeur vertrokken uit Gambia. Hij vreest bij terugkeer voor zijn stiefvader en voor de Gambiaanse autoriteiten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Dat eiser een homoseksuele gerichtheid heeft, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft ondervonden door homoseksuele activiteiten met zijn kamergenoot [naam 1].
4. Eiser voert het volgende aan. Bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser geen namen en adressen kan lezen. Eiser wijst erop dat hij dit tijdens het nader gehoor heeft benoemd en dat dit ook blijkt uit het advies van MediFirst. Het maakt onderdeel uit van het referentiekader van eiser en verweerder heeft hier onvoldoende mee gedaan, onder meer bij de beoordeling van eisers kennis over lhbti in Nederland. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte meer van eisers verklaringen over zijn eerste gevoelens voor een jongen verlangd. Eiser heeft hierover alles verklaard wat hij kan. Verweerder heeft verder ten onrechte tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat hij besefte dat hij een homoseksuele gerichtheid heeft. Ook zijn eisers verklaringen over zijn relatie met [naam 2] in Nederland ten onrechte niet aangemerkt als persoonlijk en authentiek. Eiser heeft naar vermogen verklaard en heeft weinig woorden nodig om abstracte processen te beschrijven. Verder heeft verweerder diverse tegenwerpingen laten vallen ten aanzien van de verklaringen van eiser over zijn vrijlating en blijft er daardoor maar weinig over waarop verweerder baseert dat de problemen van eiser ongeloofwaardig zijn. De verklaringen van eiser over zijn contact met de chauffeur die eiser uit Gambia heeft geholpen, zijn voorts ten onrechte verwarrend bevonden. Tot slot heeft eiser foto’s overgelegd van een vriend met wie hij in Nederland een relatie heeft gehad.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ondertekening van het bestreden besluit
5. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid om te beslissen sinds 2 juli 2024 bij de minister van Asiel en Migratie ligt. Daarmee kent het bestreden besluit een gebrek.
6. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Niet in geschil is dat het bestreden besluit is genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
Referentiekader
7. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de taalvaardigheid van eiser. Verweerder heeft onderkend dat eiser beperkte lees- en schrijfvaardigheden heeft. Daarover heeft verweerder in het verweerschrift overwogen dat dit van invloed kan zijn op het exact verstrekken van details zoals namen en adressen, de woordenschat van eiser en het verklaren over abstracte onderwerpen. Dat laat echter onverlet dat verweerder van eiser heeft mogen verwachten dat hij uitgebreide verklaringen kon afleggen over zijn deelname aan lhbti-activiteiten in Nederland. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit om kennis gaat die voortkomt uit persoonlijke ervaringen van eiser en niet afhankelijk is van lees- en schrijfvaardigheden. Daarnaast heeft verweerder in het kader van het referentiekader van eiser ook betrokken dat eiser tot
grade fourop de basisschool heeft gezeten en dat hij heeft aangegeven slecht te zijn in het zich herinneren van data. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat tijdens de gehoren vragen op eenvoudige wijze zijn gesteld en dat van eiser niet is verlangd dat hij zijn gevoelens volledig kon uitdrukken. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende uiteengezet van welk referentiekader hij is uitgegaan en verweerder heeft bij de gehoren en de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen voldoende (kenbaar) rekening gehouden met dat referentiekader.
Homoseksuele gerichtheid
8. Verweerder heeft de homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daartoe is het volgende redengevend.
9. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer hij wist dat hij een homoseksuele gerichtheid heeft. Daarbij is terecht gewezen op de verklaring van eiser dat hij in Gambia erachter kwam dat hij geïnteresseerd was in mannen toen hij samen was met zijn vriend [naam 1]. [1] Dit strookt niet met de verklaring van eiser dat hij in Italië pas besefte dat hij homoseksueel was. Bovendien heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser inconsistente verklaringen heeft afgelegd over de vraag of hij in Gambia op de hoogte was van de mate van acceptatie van homoseksualiteit aldaar. Daarbij heeft verweerder in het verweerschrift terecht gewezen op diverse verklaringen van eiser. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij in Gambia niet wist wat homoseksualiteit was en anderzijds dat het in Gambia een groot taboe is. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser, gelet op zijn verklaringen over het taboe dat op homoseksualiteit rust in Gambia, niet overtuigend heeft verklaard dat hij pas in Italië wist wat homoseksualiteit is.
10. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat zijn verklaringen over zijn gevoelens voor [naam 1] vaag en oppervlakkig zijn. Verweerder heeft van eiser meer uitleg mogen verlangen over zijn emoties toen hij voor het eerst gevoelens kreeg voor een man en daarbij ook terecht erop gewezen dat eiser ervan op de hoogte was dat homoseksualiteit in zijn omgeving niet werd geaccepteerd. Dat eiser stelt dat het voor hem niet iets ‘groots’ was en dat hij niet meer heeft kunnen verklaren, leidt niet tot een andere conclusie.
11. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn relatie met [naam 2] in Nederland onvoldoende en niet inzichtelijk kunnen achten. Verweerder heeft in dit kader onder meer kunnen overwegen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de gevoelens voor [naam 2] tot stand zijn gekomen en wat [naam 2] onderscheidt van andere partners die eiser heeft gehad. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om, in zijn eigen woorden, meer diepgaande verklaringen af te leggen. Dit heeft hij echter nagelaten.
12. Ook heeft verweerder de kennis van eiser over lhbti in Nederland onvoldoende kunnen achten. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte overwogen dat eiser weinig kan verklaren over evenementen waar hij naartoe gaat en dat eiser door zijn oppervlakkige verklaringen geen inzicht heeft kunnen geven van zijn kennis.
13. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de in beroep overgelegde foto’s van eiser onvoldoende zijn voor een ander oordeel over de geloofwaardigheid van zijn homoseksuele gerichtheid.
Problemen vanwege homoseksuele activiteiten
14. Verweerder heeft de problemen van eiser vanwege zijn homoseksuele gerichtheid niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daartoe is het volgende van belang.
15. Nu de homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig wordt geacht doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over de als gevolg daarvan gestelde problemen. Daarnaast heeft verweerder ook van belang mogen vinden dat eiser vaag en ontwijkend heeft geantwoord op de vraag waarom eiser bij zijn werkgever mocht verblijven ondanks het taboe op eisers homoseksuele gerichtheid. Over de stelling van eiser dat op dit punt geen sprake is van een tegenstrijdigheid heeft verweerder terecht overwogen dat geen tegenstrijdigheid is tegengeworpen. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eisers verklaringen dat de chauffeur al wist dat eiser homoseksueel was en dat eiser niet wist of de chauffeur dit wist, wisselende verklaringen zijn. Ten aanzien van het contact met de chauffeur heeft verweerder in het verweerschrift gevolgd dat uit het relaas van eiser blijkt dat hij verbleef in de garage van zijn werkgever en dat eiser aan de chauffeur, die in de garage kwam voor een reparatie, heeft gevraagd of hij mee kon rijden. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit echter onverlet laat dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden vanwege homoseksuele activiteiten met [naam 1].
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond.
17. Vanwege het in rechtsoverweging 5 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Pagina 17 van het rapport van nader gehoor.