AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Afwijzing woningvormingsvergunning en de toepassing van de hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een woningvormingsvergunning beoordeeld. Eiser had in 2012 twee woningen samengevoegd tot één woning van 492 m² en wenst deze weer te splitsen. De gemeente Den Haag heeft de aanvraag afgewezen op basis van een verbod op woningvorming in het gebied, met als argument dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor de kwaliteit van de woonruimtevoorraad en de leefbaarheid van de buurt. Eiser betwist deze afwijzing en stelt dat de vergunningsplicht voor uitzonderlijk dure woningen niet noodzakelijk is, aangezien er geen sprake is van schaarste in het hoge segment. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning niet kan worden verleend en dat er onjuiste informatie is gebruikt in de besluitvorming. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de gemeente op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de specifieke omstandigheden van de zaak in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.
Voetnoten
1.Op grond van artikel 21, eerste lid en onder d, van de Huisvestingswet 2014, samen met artikel 5:1, eerste lid en 5:2, en onder c, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening).
2.Artikel 5:6, zevende lid, van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.
4.Op 8 december 2022. De Woz-waarde is op 1 januari 2022 vastgesteld op € 1.895.000.
5.Als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 28 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3424. 7.Idem.
8.Volgens artikel 5:6, zevende lid, van de Huisvestingsverordening.
9.Zie bijlage III, van de Huisvestingsverordening.
10.Zie de toelichting bij artikel 5:6, tweede lid, van de Huisvestingsverordening.
11.Idem.
12.Zie bijlage III, van de Huisvestingsverordening.
13.Het hogere segment begon destijds bij een WOZ-waarde van € 310.000. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 28 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3424. 14.Als bedoeld in artikel 3:46 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.