ECLI:NL:RBDHA:2025:5894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
NL24.36527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling uit Jemen afgewezen, beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige vreemdeling uit Jemen. De eiser, geboren in de Verenigde Arabische Emiraten, had op 28 februari 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, omdat hij vreesde voor de Houthi's in Jemen. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 27 augustus 2024 afgewezen, met de stelling dat eiser geen vluchteling was en dat hij geen reëel risico op ernstige schade liep bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 27 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank wees erop dat verweerder niet adequaat had onderzocht of er voldoende opvang voor eiser in Jemen beschikbaar was, en dat de zorgplicht van zijn ouders, die in de Verenigde Arabische Emiraten wonen, niet volstond. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat eiser bij terugkeer in Jemen adequaat zou kunnen worden opgevangen, en dat de humanitaire situatie in Jemen niet voldoende was beoordeeld. Daarom werd het beroep gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd, en werd de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 2014 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Eiser heeft op 28 februari 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij de oorlogssituatie in Jemen vreest. Eiser is nooit in Jemen geweest. Hij is geboren in de Verenigde Arabische Emiraten en is daar opgegroeid. Ook zijn ouders, broers en zussen wonen in de Verenigde Arabische Emiraten. Eiser vreest bij terugkeer naar Jemen voor de Houthi’s, omdat zijn vader en zijn hele familie worden gezocht door de Houthi’s.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook vindt hij het geloofwaardig dat eiser heeft gehoord dat het in Jemen heel gevaarlijk is. In het bestreden besluit overweegt verweerder dat eiser geen vluchteling is. Ook is niet aannemelijk dat eiser in Jemen een reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder vindt dat op grond van het landenbeleid in heel Jemen op dit moment sprake van de kwalificatie ‘minder uitzonderlijk’ met betrekking tot artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [1] Het is dan aan eiser om op basis van individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom specifiek hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Dat heeft eiser niet gedaan. Eiser heeft zijn individuele vrees voor de Houthi’s niet in zijn gehoren naar voren gebracht. Bovendien heeft hij deze vrees niet aannemelijk gemaakt.
4. Verweerder besluit verder dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Eiser dient Nederland binnen vier weken te verlaten en naar Jemen te gaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in Jemen adequate opvang aanwezig is voor eiser. Eiser staat actief in contact met zijn ouders en zij hebben altijd voor hem gezorgd. Ondanks dat eisers ouders in de Verenigde Arabische Emiraten wonen, hebben zij een zorgplicht voor eiser. Zij dienen er dan ook voor te zorgen dat eiser adequaat wordt opgevangen in Jemen. De ouders kunnen zich ook met eiser in Jemen vestigen.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt daartoe als volgt. Verweerder gaat voor Jemen ten onrechte niet langer uit van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. Daarnaast werpt verweerder ten onrechte aan eiser tegen dat hij de vrees voor de Houthi’s niet eerder naar voren heeft gebracht, nu eiser slechts negen jaar oud was ten tijde van het gehoor. Ook is eiser pas na het voornemen geïnformeerd door zijn vader en zijn broer over de problemen met de Houthi’s. In dat verband heeft eiser in beroep verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat zijn familie wordt gezocht door de Houthi’s. In beroep heeft eiser ook gewezen dat er een gevaar voor rekrutering door de Houthi’s bestaat. Tot slot heeft verweerder in het kader van het terugkeerbesluit er onvoldoende rekening mee gehouden dat eisers ouders in de Verenigde Arabische Emiraten wonen en dat niet kan worden verwacht dat zij eiser alleen in Jemen laten verblijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc. [2] Daaruit blijkt dat aangenomen wordt dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie). Een vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
7. De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn humanitaire omstandigheden enkel een rol kunnen spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat een actor van vervolging is vereist. Uit de landeninformatie die door eiser is aangehaald, wordt afgeleid dat de slechte humanitaire situatie grotendeels is veroorzaakt door het jarenlange conflict en deels door het handelen van actoren wordt verergerd of bestendigd. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen en de invloed van de strijdende partijen op die situatie. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM [3] volgt dat humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict worden onderscheiden van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Wanneer de erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet verweerder beoordelen of eiser bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. [4] Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld. Het ligt op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de veiligheidssituatie in Jemen is. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2025. [5]
Tussenconclusie
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is reeds om die reden gegrond. De beroepsgronden die zien op de vraag of verweerder voldoende acht heeft geslagen op de individuele omstandigheden van eiser en of die individuele omstandigheden maken dat eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt, behoeven geen bespreking.
Terugkeerbesluit
9. Met het oog op finale geschilbeslechting gaat de rechtbank wel in op eisers beroepsgrond over het terugkeerbesluit.
10. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest TQ volgt dat verweerder, voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit, de situatie van een minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. [6] Daarbij moet verweerder meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. Verweerder moet zich in dat kader ervan overtuigen dat voor de minderjarige adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de opvang van eiser in Jemen en dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat voor eiser in Jemen adequate opvang aanwezig is.
12. Verweerder kan niet volstaan met de verwijzing naar de zorgplicht van eisers ouders. Hiervoor is relevant dat de ouders van eiser niet in Jemen verblijven, maar in de Verenigde Arabische Emiraten. Voor zover verweerder stelt dat eisers ouders met hem naar Jemen kunnen gaan, heeft eiser gesteld dat zijn vader en zijn familie problemen hebben in Jemen. Die problemen zijn niet onderzocht, omdat deze de problemen van de vader en zijn familie betreffen. Hoewel verweerder terecht stelt dat ouders een zorgplicht hebben, dient verweerder onderzoek te doen naar de omstandigheden waarin eiser in Jemen kan worden opgevangen. Daarbij dienen de problemen van eisers ouders te worden betrokken.

Conclusies en gevolgen

13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, waaronder begrepen het terugkeerbesluit, omdat dit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en de motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 27 augustus 2024;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Europees Hof voor de rechten van de mens.
4.Arrest van 28 juni 2011, Sufi en Elmi v. het Verenigd Koninkrijk, app. no. 8319/07 en 11449/07.
5.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:558.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.