ECLI:NL:RBDHA:2025:5897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL24.27021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor verblijf als familie- of gezinslid vanwege verbreken relatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit tot intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon a]’, met terugwerkende kracht tot 24 mei 2023. De minister heeft op 16 november 2023 de verblijfsvergunning ingetrokken, en met het bestreden besluit van 10 juni 2024 is de minister bij dat besluit gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de minister onvoldoende deugdelijk motiveert waarom het redelijk is om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken met terugwerkende kracht tot 24 mei 2023. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Eiseres heeft op 31 mei 2024 de beëindiging van haar relatie gemeld en een asielaanvraag ingediend. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekkingsdatum niet gelijkgesteld kan worden aan de datum van de asielaanvraag, wat zou voorkomen dat er een verblijfsgat ontstaat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27021

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels)
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes – de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit tot intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon a]’, met terugwerkende kracht tot 24 mei 2023. Bij primair besluit van 16 november 2023 heeft de minister deze verblijfsvergunning ingetrokken. Met het bestreden besluit van 10 juni 2024 is de minister bij dat besluit gebleven.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.De minister motiveert onvoldoende deugdelijk dat het redelijk is om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken met terugwerkende kracht tot 24 mei 2023. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de bestreden besluitvorming voorafging
4. Op 31 augustus 2022 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon a]’. Bij brief van 31 mei 2023 heeft eiseres door middel van het op 24 mei 2023 gedateerde ‘Meldingsformulier vreemdeling’ de minister ervan op de hoogte gesteld dat haar relatie met [persoon a] is beëindigd. Ook heeft eiseres daarbij aangegeven dat zij een asielaanvraag zal indienen. In het dossier bevindt zich een zogenoemde loopbrief van 1 juni 2023. Het formulier ‘M35-H Aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’ dateert van 16 juni 2023. Op de asielaanvraag is nog niet beslist.
Intrekking van de verblijfsvergunning
Standpunt van de minister
5. De minister trekt de aan eiseres verleende reguliere verblijfsvergunning in met terugwerkende kracht vanaf 24 mei 2023 omdat zij per die datum niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder die verblijfsvergunning is verleend. [2] Daaraan ligt ten grondslag dat eiseres heeft aangegeven dat haar relatie met haar verblijfsgever op 24 mei 2023 is verbroken. Voor wat betreft de vraag of eiseres om asielgerelateerde redenen verblijf in Nederland moet worden toegestaan, verwijst de minister eiseres naar de lopende asielaanvraag. Asielgerelateerde omstandigheden worden niet in deze reguliere procedure beoordeeld. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten afzien van het intrekken van de verblijfsvergunning. Ook het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie-, gezins- en privéleven noopt hiertoe niet. Van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in Nederland is niet gebleken. Hoewel eiseres privéleven in Nederland heeft opgebouwd, is de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd met het recht op eerbiediging van dat privéleven. Die conclusie trekt de minister na het verrichten van een belangenafweging, die volgens hem in het nadeel van eiseres uitvalt.
Beroepsgrond van eiseres
5.1.
Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende deugdelijk heeft beoordeeld of in artikel 8 van het EVRM redenen zijn gelegen die nopen tot voortzetting van haar verblijf in Nederland. Het niet kunnen vertrekken uit Nederland vanwege asielgerelateerde redenen is een omstandigheid die valt binnen het privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Deze omstandigheid betrekt de minister ten onrechte niet bij de belangenafweging. De minister weegt in de belangenafweging in het nadeel van eiseres mee dat haar banden met Eritrea sterker zijn dan die met Nederland en neemt daarbij in aanmerking dat eiseres daar familieleden heeft. Eiseres kan echter niet terugkeren naar Eritrea omdat zij daar problemen van de zijde van de overheid heeft te verwachten. Eiseres is illegaal uit Eritrea vertrokken. Dit is volgens het beleid reden om asielrechtelijke bescherming te verlenen. Omdat sprake is van een objectieve belemmering om familieleven in Eritrea uit te oefenen, is het hebben van familieleden in Eritrea ten onrechte betrokken als relevante omstandigheid in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, aldus eiseres.
Reactie van de minister
5.2.
In het verweerschrift stelt de minister zich, in reactie hierop, op het standpunt dat asielgerelateerde redenen in dit geval geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een objectieve belemmering om naar het land van herkomst terug te keren. Als alleen asielgerelateerde gronden worden aangevoerd, is de asielprocedure de geëigende weg voor de beoordeling daarvan. [3] Niet ter discussie staat dat eiseres geen gezinsleven in Nederland heeft, waardoor aan de vraag of er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Eritrea voort te zetten, niet wordt toegekomen. Voor zover eiseres in het kader van de belangenafweging ten aanzien van haar privéleven betoogt dat zij niet naar Eritrea kan omdat zij persoonlijk asielgerelateerde problemen zal ondervinden, is eiseres naar de mening van de minister terecht verwezen naar de asielprocedure. Eiseres heeft naast deze asielgerelateerde aspecten namelijk geen andere belangen aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van beschermingswaardig privéleven.
Oordeel van de rechtbank
5.3.
Uit artikel 19, in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 volgt dat de minister een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan intrekken als niet (meer) wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Aan eiseres was een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon a]’. Niet in geschil is dat eiseres na de verbreking van haar relatie met ingang van 24 mei 2023 niet meer voldoet aan de beperking waaronder die verblijfsvergunning is verleend.
5.3.1.
De beroepsgrond van eiseres dat de belangenafweging die de minister heeft verricht in het kader van artikel 8 van het EVRM niet deugdelijk is, slaagt niet. Niet in geschil is dat verschillende familieleden van eiseres in Eritrea woonachtig zijn. De minister motiveert voldoende deugdelijk waarom daarin een reden is gelegen om aan te nemen dat eiseres sterke banden heeft met Eritrea, althans banden die sterker zijn dan die met Nederland. De minister stelt zich ook terecht en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat de argumenten van eiseres die erop zien dat zij niet kan terugkeren naar Eritrea (om dit familieleven uit te oefenen), argumenten zijn die in de lopende asielprocedure (moeten) worden beoordeeld. Voor zover eiseres een beroep doet op het bestaan van een objectieve belemmering om het familieleven met haar in Eritrea woonachtige familieleden in Eritrea uit te oefenen, wijst de minister er terecht op dat het concept objectieve belemmering ziet op de situatie waarin sprake is van het bestaan van familie- of gezinsleven in Nederland en de vraag of dit familie- of gezinsleven, gelet op omstandigheden die zijn gelegen in het land van herkomst, ook in het land van herkomst kan worden uitgeoefend. Van deze situatie is in het geval van eiseres geen sprake. Niet in geschil is immers dat zij geen familie- of gezinsleven heeft in Nederland.
5.3.2.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister terecht is overgegaan tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. In geschil is nog per wanneer de minister dat mocht doen.
Datum van intrekking van de verblijfsvergunning
Standpunt van de minister
6. De minister stelt zich op het standpunt dat het niet onevenredig is om de verblijfsvergunning in te trekken met terugwerkende kracht tot het moment van verbreking van de relatie. In paragraaf B1/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden. In dit geval is dat het verbreken van de relatie op 24 mei 2023. Dat bij inwilliging van de asielaanvraag een verblijfsgat zou ontstaan van 24 mei 2023 tot 16 juni 2023, is verder een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruitgelopen kan worden. Op de asielaanvraag is immers nog niet beslist. Haar stelling dat intrekking van de verblijfsvergunning per 24 mei 2023 een negatief effect heeft op haar inburgeringstraject, heeft eiseres niet met stukken onderbouwd. Dat eiseres met een verblijfsgat later in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van onevenredig nadeel omdat eiseres op dit moment niet in het bezit is van een verblijfsvergunning, aldus de minister.
Beroepsgrond van eiseres
6.1.
Eiseres betoogt dat de minister haar verblijfsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken per 24 mei 2023. Eiseres voert aan dat deze datum gelijk moet worden gesteld aan de datum van haar asielaanvraag, namelijk 1 dan wel 16 juni 2023, omdat bij inwilliging van haar asielaanvraag anders een verblijfsgat ontstaat. Dat zou betekenen dat eiseres langer moet wachten op het kunnen indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en een verzoek om naturalisatie. Eiseres heeft daarom belang bij onafgebroken verblijf in Nederland. Eiseres wijst er daarbij op dat wanneer een vreemdeling met een afgeleide asielstatus melding maakt van een verbroken relatie en deze vreemdeling een (zelfstandige) asielaanvraag indient, de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de gezinsverband is verbroken. In dat geval wordt de intrekkingsdatum gelijkgesteld aan de datum van de asielaanvraag om te voorkomen dat een verblijfsgat ontstaat in het geval de vreemdeling in aanmerking komt voor een zelfstandige verblijfsvergunning asiel. [4] Analoge toepassing hiervan betekent dat de intrekkingsdatum ook in haar geval de datum van de asielaanvraag moet zijn, aldus eiseres.
6.1.1.
Op de zitting wijst eiseres er nog op dat zij het einde van haar relatie, conform de op haar rustende verplichting, binnen vier weken bij de minister heeft gemeld.
Reactie van de minister
6.2.
In het verweerschrift stelt de minister zich, in reactie hierop, op het standpunt dat terecht is geconcludeerd dat eiseres vanaf 24 mei 2023 niet meer voldoet aan de voorwaarden van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Een reguliere verblijfsvergunning kan niet blijven bestaan als niet langer wordt voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarden. De minister blijft bij zijn standpunt dat het ontstaan van een verblijfsgat is gebaseerd op een onzekere toekomstige gebeurtenis. Het is immers onduidelijk of aan eiseres een verblijfsvergunning asiel zal worden verleend.
6.2.1.
Op de zitting voegt de minister hieraan toe dat het beroep van eiseres op Werkinstructie 2022/21 en haar verzoek om analoge toepassing daarvan, niet kan slagen. Werkinstructie 2022/21 is niet meer geldig. De minister weet niet of de praktijk waarop eiseres wijst, zoals beschreven in paragraaf 4.5 van die Werkinstructie, nog wordt toegepast. Hoe dan ook wordt het niet analoog toegepast op een reguliere zaak. Een reguliere verblijfsvergunning kan niet blijven bestaan als niet (langer) wordt voldaan aan de beperking waaronder die verblijfsvergunning is verleend. Dat mogelijk een verblijfsgat ontstaat als aan eiseres een asielvergunning wordt verleend is ook niet onredelijk. Het ontstaan van een verblijfsgat is het gevolg van het feit dat eiseres zich pas na het verbreken van de relatie heeft gemeld met een asielaanvraag. Bovendien kan eiseres de intrekkingsdatum in de asielprocedure aan de orde stellen.
Oordeel van de rechtbank
6.3.
De beroepsgrond van eiseres slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank motiveert de minister onvoldoende deugdelijk waarom het in het geval van eiseres redelijk is om voor wat betreft de intrekkingsdatum vast te houden aan de datum 24 mei 2023.
6.3.1.
De minister neemt op zich terecht als uitgangspunt dat hij de verblijfsvergunning van eiseres intrekt met ingang van de datum waarop zij niet (meer) voldoet aan de beperking waaronder die is verleend. [5] Niet in geschil is dat de relatie van eiseres, gelet waarop haar een verblijfsvergunning is verleend, per 24 mei 2023 is beëindigd. Ook is niet in geschil dat op de asielaanvraag van eiseres nog niet is beslist en het ontstaan van een verblijfsgat in zoverre nog niet aan de orde en dus onzeker is.
6.3.2.
De rechtbank volgt de minister niet in zijn standpunt dat eiseres de intrekkingsdatum van haar reguliere verblijfsvergunning aan de orde kan stellen in haar asielprocedure. De minister motiveert ook niet welk verband hij ziet met de asielprocedure. Eiseres stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat de intrekkingsdatum moet worden betwist in een procedure tegen het besluit tot intrekking.
6.3.3.
Een intrekking van een verblijfsvergunning betreft een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat de minister een vergunning mag intrekken als aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Maar hij hoeft dit niet te doen. In het licht van het rechtsadagium “wie het meerdere mag, mag ook het mindere”, betekent dit ook dat de minister onder omstandigheden een intrekking op een later moment kan laten ingaan dan het moment waarop de beperking is vervallen.
6.3.4.
In dit geval weerspreekt de minister niet dat aan eiseres na haar melding in het asielzoekerscentrum op 31 mei 2024 een zogenaamde loopbrief is uitgereikt, gedateerd op 1 juni 2023. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2025 [6] is duidelijk geworden dat voor wat betreft de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel moet worden aangesloten bij het moment dat een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar maakt en dat dit het moment is waarop de loopbrief is afgegeven. De rechtbank gaat er daarmee van uit dat als de asielaanvraag van eiseres wordt ingewilligd, aan haar een asielvergunning wordt verleend met ingang van 1 juni 2023. Dat betekent dat, in geval de asielvergunning wordt verleend, bij een intrekkingsdatum van 24 mei 2023 een verblijfsgat zou ontstaan van een 8 dagen.
6.3.5.
Het argument van de minister dat het ontstaan van een eventueel verblijfsgat in het geval van eiseres niet onredelijk is omdat het aan eiseres te wijten zou zijn dat zij niet eerder een asielaanvraag heeft ingediend, volgt de rechtbank niet. Die redenering komt erop neer dat een vreemdeling op de dag van verbreking van een relatie, die niet altijd te voorzien zal zijn, niet alleen moet melden dat de relatie is verbroken, maar ook op diezelfde dag een asielaanvraag moet doen als hij wil dat er geen verblijfsgat ontstaat. Dat is onredelijk. Het is ook niet voor niets dat op het ‘Meldingsformulier vreemdeling’, waarmee een vreemdeling een wijziging doorgeeft, staat vermeld dat een wijziging binnen vier weken na het intreden van die wijziging moet worden doorgegeven. Niet valt in te zien waarom van de vreemdeling dan wel wordt verwacht dat hij op de dag waarop de wijziging zich voordoet een asielaanvraag indient als hij wil dat er geen verblijfsgat ontstaat.
6.3.6.
In dit geval heeft eiseres de verbreking van de relatie op 31 mei 2024 en dus binnen een week na de beëindiging van de relatie gemeld. Op dezelfde dag heeft zij zich gemeld voor een asielaanvraag. Ter zitting is (onbetwist) gesteld dat zij vanwege de drukte een dag later moest terugkomen, wat verklaart waarom de loopbrief is afgegeven op 1 juni 2024.
6.3.7.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden ziet de rechtbank niet in waarom de minister in dit soort gevallen de datum van intrekking niet laat samenvallen met de datum van de asielaanvraag. In die situatie zou geen verblijfsgat ontstaan. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de minister onvoldoende deugdelijk motiveert waarom het redelijk is om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken met ingang van 24 mei 2023 en niet per 31 mei 2024.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De minister heeft het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd voor zover dat ziet op de datum van intrekking van de reguliere verblijfsvergunning van eiseres. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. In dit verband overweegt de rechtbank dat de minister nog op de asielaanvraag van eiseres moet beslissen. Indien de asielaanvraag wordt afgewezen ontstaat in het geheel geen verblijfsgat. In die situatie komt de vraag of het onredelijk is om bij het vaststellen van de intrekkingsdatum uit gaan van de datum van waarop feitelijk niet (meer) wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend in een ander licht te staan.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiseres in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.De minister verwijst naar artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.De minister verwijst naar IND Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, pagina 22.
4.Eiseres verwijst naar IND Werkinstructie 2022/21 ‘Herbeoordeling asiel’, paragraaf 4.5.
5.Paragraaf B1/6.3 van de Vc 2000. Zie ook ABRvS 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252 en ABRvS 6 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2285.