ECLI:NL:RBDHA:2025:5917
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op mvv-aanvraag in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Kortrijk, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, ingediend op 12 april 2024. De minister heeft op 25 november 2024 alsnog op de aanvraag beslist en deze ingewilligd. Ondanks de inwilliging heeft eiseres haar beroep gehandhaafd, wat de rechtbank noopte om de zaak te beoordelen zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat, nu de aanvraag is ingewilligd, eiseres geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar mvv-aanvraag. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiseres had haar beroep op 20 november 2024 ingesteld, terwijl de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag al was verstreken. De rechtbank heeft echter erkend dat eiseres het beroep terecht heeft ingesteld, omdat de minister in gebreke was.
De rechtbank heeft de minister daarom veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 453,50, en heeft bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 vergoedt. De uitspraak is gedaan op 9 april 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.