ECLI:NL:RBDHA:2025:5918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.4517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Hazara-eiser met bedreigingen door de Taliban

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 april 2025 wordt het beroep van eiser, een Afghaanse Hazara, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 12 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 27 januari 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 3 maart 2025, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig zijn. Eiser legt zijn asielaanvraag onder andere ten grondslag aan bedreigingen door de Taliban, die zijn vader onder druk zetten om landbouwgrond af te staan. Eiser vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Afghanistan.

De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, met name door de individuele omstandigheden van eiser niet in onderlinge samenhang te bezien. De rechtbank stelt vast dat de minister de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn identiteit en de bedreigingen door de Taliban erkent, maar niet voldoende rekening heeft gehouden met de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar zijn geboorteplaats in Kunduz. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 12 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 januari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is ook een terugkeerbesluit opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is sjiitisch moslim en behoort tot de bevolkingsgroep Hazara. De Taliban wilden de landbouwgrond van de vader van eiser afpakken. Toen de vader van eiser daar niet mee akkoord ging werd hij bedreigd. Eiser is vervolgens zijn vader te hulp geschoten, waarna de Taliban eiser met de dood bedreigden. De Taliban hebben eiser op zijn hoofd geslagen waardoor hij het bewustzijn verloor. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser voor zijn leven.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
De problemen van eiser met de Taliban vanwege de landbouwgrond.
De minister acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst en de problemen met de Taliban vanwege de landbouwgrond geloofwaardig. Op grond van de geloofwaardig geachte elementen komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, omdat er geen aanleiding is om eiser aan te merken als vluchteling dan wel als iemand die bij een terugkeer in Afghanistan te vrezen heeft voor ernstige schade. Hoewel de Taliban eerder een dreigement naar eiser hebben geuit, kan dit volgens de minister ook worden gezien als een dreigement naar een jong kind, puur om hem weg te jagen. De minister merkt eiser ook niet aan als behorend tot een risicoprofiel als bedoeld in paragraaf C7/2.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarnaast is volgens de minister niet gebleken dat het zijn van een Sjiitisch moslim en het behoren tot de bevolkingsgroep Hazara, een ernstige beperking van eisers bestaansmogelijkheden oplevert, dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. De minister stelt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom specifiek hij problemen krijgt bij terugkeer, omdat hij uit het westen komt. Volgens de minister blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan niet dat er een risico bestaat voor mensen die vanuit een westers land terugkeren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De minister heeft het bestreden besluit niet deugdelijke gemotiveerd. De minister heeft namelijk bij het beoordelen van het terugkeerrisico niet de aangedragen individuele omstandigheden in onderlinge samenhang bezien. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgrond medische problematiek vervalt
6. Eiser heeft op 27 februari 2025 subsidiair verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vanwege zijn medische problematiek. De minister heeft op de zitting aan eiser toegezegd dat hem voorlopig uitstel van vertrek om medische redenen wordt verleend in afwachting van het BMA-advies. Eiser heeft vervolgens deze beroepsgrond op zitting laten vallen.
Het risico bij terugkeer naar Afghanistan
7. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte stelt dat de vrees voor de Taliban onvoldoende zwaarwegend is. Eiser betoogt dat het conflict met de Taliban over de landbouwgrond past in een patroon van conflicten die vaak weer opspelen in Afghanistan, samenhangend vaak met veranderende patronen van overheersing. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 februari 2025. Volgens eiser is het conflict om de landbouwgrond niet geëindigd met het afstaan van de grond en het huis aan de Taliban. Bij een verschuiving van macht, wat kenmerkend is aan de geschiedenis van Afghanistan, kan dit conflict weer opspelen. Te meer omdat eiser juridisch gezien de eigenaar van de grond en het huis is, omdat zijn vader sinds het conflict vermist is. Daarom zijn de Taliban ook op zoek naar hem. Daar komt volgens eiser bij dat ook de andere familieleden uit zijn dorp met geweld van hun land en huis zijn verdreven door de Taliban. Uit de brief van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt verder dat de Taliban niet schuwen om bij landonteigeningen geweld te gebruiken, tot moord aan toe. Eiser voert verder aan dat de minister niet heeft onderbouwd dat hij alleen zou zijn bedreigd om hem bang te maken. Het is volgens eiser eerder aannemelijk dat hij geluk heeft gehad dat hij niet meteen is vermoord, gezien dat de modus operandi is van de Taliban bij dergelijke conflicten. Eiser loopt nog eens extra risico omdat hij Hazara is. Uit landeninformatie blijkt immers dat de Taliban Hazara’s met geweld uit hun huizen en van hun land verdrijven. Eiser wijst in dit kader op de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 2 januari 2025. Dit is ook bij eiser gebeurd.
Eiser voert verder, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 november 2024 [1] , aan dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 15, onderdeel b, van de Kwalificatierichtlijn [2] en artikel 4 van het EU Handvest. Eiser betoogt dat gelet op de risicofactoren zoals genoemd in die uitspraak, hij een reëel risico loopt, omdat de reden van vertrek een landconflict is met de Taliban waarbij hij met de dood is bedreigd, er sprake is van een vete/persoonlijk conflict met de Taliban en hij Hazara en sjiiet is. Beiden zouden als risicoprofiel moeten worden aangemerkt.
8. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 20 november 2024 [3] overwogen dat uit de informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als een groep die een reëel risico op ernstige schade loopt wegens dat verblijf in het Westen. Het is, gelet op artikel 31 van de Vw 2000, aan een vreemdeling die terugkeert vanuit het Westen om met individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom hij in de aandacht van de Taliban staat. Het verblijf in het Westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat. Zo hang het risico op een vernederende of onmenselijke behandeling vooral samen met de reden van vertrek uit Afghanistan, het profiel van de teruggekeerde Afghaan zelf en het bestaan van vetes en persoonlijke conflicten.
9. Vooropgesteld volgt de rechtbank de minister in het standpunt dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen waaruit blijkt dat de Taliban op dit moment daadwerkelijk op zoek zijn naar hem. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij niet weet of er op dit moment iemand naar hem op zoek is in Afghanistan. De verwijzing naar de brieven van Vluchtelingenwerk Nederland maakt dit niet anders. Weliswaar blijkt hieruit dat sprake is van landonteigening waarvan onder andere Hazara’s het slachtoffer worden, maar uit deze brieven blijkt niet of en zo ja wat de oorspronkelijke eigenaren van het land te vrezen hebben indien de grond eenmaal is ingenomen zoals bij eiser het geval is. De rechtbank is echter van oordeel dat daaruit niet zonder meer volgt dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan niet te vrezen heeft voor de Taliban. Zoals blijkt uit wat onder 8 is overwogen moet voor de beoordeling of een vreemdeling bij terugkeer naar Afghanistan vanuit het Westen een reëel risico op ernstige schade loopt gekeken worden naar de individuele omstandigheden. In het geval van eiser acht de minister geloofwaardig dat hij met de Taliban problemen heeft gehad vanwege de landbouwgrond van zijn vader en de Taliban deze landbouwgrond hebben ingenomen, waarbij eiser en zijn familie zijn bedreigd en eiser fysiek is mishandeld. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat zijn directe familieleden als gevolg van deze dreiging niet meer in de direct omgeving van de landbouwgrond wonen en dat deze verklaring door de minister niet ongeloofwaardig is geacht. De problemen met de Taliban zijn de directe aanleiding geweest voor het vertrek van eiser uit Afghanistan. Het standpunt van de minister dat er op dit moment geen sprake meer is van een conflict omdat de Taliban reeds de grond hebben ingenomen en eiser daarom bij terugkeer niets te vrezen heeft zolang hij de landbouwgrond niet opeist volgt de rechtbank niet zonder meer.
Nog voor de vraag of van eiser verwacht kan worden dat hij afziet van het opeisen van de landbouwgrond, hetgeen eiser overigens betwist, moet de minister in zijn beoordeling betrekken dat hij naar deze landbouwgrond moet terugkeren. Immers, zo stelt eiser terecht, de minister moet beoordelen of eiser een gevaar loopt als hij terugkeert naar zijn land van herkomst, en meer in het bijzonder de plek waar hij voor zijn vertrek heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende in de besluitvorming betrokken dat eiser afkomstig is uit Kunduz en in beginsel dus ook zal terugkeren naar die provincie en meer in het bijzonder naar zijn geboorteplaats en de landbouwgrond die daarbij hoort. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister ten onrechte geen betekenis heeft gehecht aan het feit dat eiser tot de Hazara-bevolkingsgroep behoort. Weliswaar stelt de minister terecht dat uit de door eiser overgelegde informatie niet blijkt dat het enkele feit dat eiser behoort tot de Hazara-bevolkingsgroep voldoende is om aan te nemen dat eiser te vrezen heeft voor de Taliban, maar dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hieraan geen betekenis toekomt. Uit de door eiser overgelegde brieven van Vluchtelingenwerk Nederland van 2 januari en 6 februari 2025 blijkt dat Hazara veelal het slachtoffer worden van landonteigening door de Taliban. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deze omstandigheden ten onrechte niet in onderlinge samenhang beoordeeld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister bij het beoordelen van het terugkeerrisico niet de aangedragen individuele omstandigheden in onderlinge samenhang heeft zien. De minister heeft daarom het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op al het hiervoor overwogene is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen dan wel om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het aan de minister is om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beoordeling te maken. De minister zal binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 januari 2025;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Richtlijn 2011/95 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.