Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een beroep van eisers tegen de Minister van Asiel en Migratie. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2024, waarin het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen door de minister gegrond werd verklaard. De rechtbank had de minister toen een beslistermijn van twintig weken opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 7.500,-.
In de huidige procedure, ingediend op 5 maart 2025, vroegen eisers om een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank constateerde dat de minister de beslistermijn van 90 dagen had overschreden en dat eisers, na het verstrijken van deze termijn, de minister hadden verzocht om binnen twee weken te beslissen, wat niet was gebeurd.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en gegrond was. De rechtbank legde de minister op om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eisers. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eisers werden vastgesteld op € 453,50, die door de minister vergoed moesten worden. De uitspraak werd gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier J. Yedema, en werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.