ECLI:NL:RBDHA:2025:5934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL24.48079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake asielaanvraag en tijdige besluitvorming door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 9 maart 2024. De minister heeft, ondanks een verzoek van de rechtbank, geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.

De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen. De minister is verplicht om binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag een besluit te nemen, zoals vastgelegd in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De termijn kan onder bepaalde omstandigheden worden verlengd, zoals wanneer er onderzoek plaatsvindt in het kader van de Dublinverordening.

In het geval van eiser heeft de minister onderzoek verricht naar de toepassing van de Dublinverordening, maar de rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de beslistermijn van zes maanden nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 9 maart 2024. De minister heeft ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de rechtbank geen verweerschrift ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
3. De minister moet op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag een besluit nemen. Indien onderzoek plaatsvindt in het kader van de Dublinverordening vangt die termijn aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. Dat staat in artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 5 maart 2025 [4] geoordeeld dat de minister artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 onder bepaalde omstandigheden ook mag toepassen in de situatie dat de minister in de claimfase onderzoek verricht naar de toepassing van de Dublinverordening, maar uiteindelijk afziet van het leggen van een claim op een andere lidstaat. Dat onderzoek moet meer omvatten dan enkel een onderzoek in Eurodac naar de vingerafdrukken van de vreemdeling.
3.1.
In het geval van eiser heeft in de claimfase onderzoek plaatsgevonden naar de toepassing van de Dublinverordening. De minister heeft, voordat hij besloot geen claimverzoek in te dienen, niet alleen onderzoek in Eurodac verricht, maar ook overeenkomstig artikel 34 van de Dublinverordening een verzoek om informatie bij de Italiaanse autoriteiten ingediend. De rechtbank overweegt dat de minister ook in die situatie artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 mag toepassen.
3.2.
Het is vervolgens de vraag op welk moment na dit onderzoek is vastgesteld dat de verantwoordelijkheid is overgegaan op Nederland, want vanaf dat moment begint op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 de beslistermijn te lopen. Deze verantwoordelijkheid is in ieder geval vast komen te staan na het verstrijken van twee maanden na de Eurodac-treffer van 10 maart 2024. Nederland heeft de verantwoordelijkheid niet eerder dan deze termijn aan zich getrokken. Gelet op artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 is de beslistermijn van zes maanden dus gaan lopen vanaf 11 mei 2024. Dit betekent dat deze beslistermijn is geëindigd op 10 november 2024.
3.3.
Eiser heeft de minister op 17 oktober 2024 in gebreke gesteld. Op het moment van de ingebrekestelling was de beslistermijn van zes maanden nog niet verstreken, zodat de ingebrekestelling prematuur is. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 5 maart 2025, ECLI:RBDHA:2025:3378.