In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 januari 2025, wordt er beslist over een verzoek van een verzoekster om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat de verzoekster in het gelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de minister tijdens het beroep alsnog een beslissing heeft genomen op de aanvraag van de verzoekster, die op 24 november 2023 was ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan de verzoekster tegemoet is gekomen door een beslissing te nemen op haar aanvraag, wat aanleiding gaf om de proceskosten te veroordelen. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en daarnaast moet de minister het betaalde griffierecht van € 187,- aan de verzoekster vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via de website van de rechtspraak. De verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.