ECLI:NL:RBDHA:2025:5960
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Turkmeense eiser wegens ongeloofwaardige claims over eerwraak en religieuze vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van een Turkmeense eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1991, heeft op 7 juli 2022 asiel aangevraagd in Nederland. De aanvraag werd op 28 oktober 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat de gestelde redenen voor asiel niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om op de zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is gesloten.
De eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Turkmenistan een groot risico op eerwraak loopt vanwege zijn scheiding van zijn nicht, met wie hij tegen zijn wil was getrouwd. De rechtbank oordeelt echter dat de door de eiser aangevoerde problemen met zijn ex-schoonfamilie ongeloofwaardig zijn, omdat hij geen relevante bewijsstukken heeft overgelegd en zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk risico loopt op eerwraak.
Daarnaast heeft de eiser gesteld dat hij problemen zal ondervinden vanwege het dragen van een baard, wat in Turkmenistan in verband wordt gebracht met islamitisch extremisme. De rechtbank oordeelt dat, hoewel het dragen van een baard in Turkmenistan ongewenst is, de eiser niet heeft aangetoond dat het dragen van een baard essentieel is voor zijn religieuze identiteit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.