ECLI:NL:RBDHA:2025:5963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod van een asielzoeker die buiten de EU verbleef

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. Eiser, die van Jemenitische nationaliteit is, had op 14 oktober 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Echter, op 20 november 2024 verliet hij Nederland en bevond zich op het moment van de besluitvorming in Engeland. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 20 maart 2025, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder niet. De rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod onterecht zijn opgelegd, omdat eiser zich op het moment van de besluitvorming niet op het grondgebied van Nederland of de EU bevond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.814,-. De uitspraak benadrukt dat een terugkeerbesluit alleen kan worden opgelegd aan iemand die zich op het grondgebied van de lidstaten bevindt, in overeenstemming met de Terugkeerrichtlijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod voor de duur van twee jaar die verweerder aan eiser heeft uitgevaardigd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam], juridisch medewerker van eisers gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of verweerder het terugkeerbesluit en het inreisverbod op goede gronden heeft uitgevaardigd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder ook beslist dat de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het beroep is niet gericht tegen het buiten behandeling stellen van de aanvraag van eiser. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser heeft op 14 oktober 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Verweerder heeft met het voornemen van 26 november 2024 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen omdat eiser op 20 november 2024 ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken en de beslissing op zijn aanvraag niet heeft afgewacht. Verweerder heeft in het voornemen ook aangegeven een terugkeerbesluit en een inreisverbod met een duur van twee jaar uit te vaardigen.
4.1.
Eiser heeft in zijn zienswijze laten weten dat hij zich sinds zijn vertrek uit het AZC niet meer in Nederland maar in Engeland bevond. In de zienswijze verzoekt eiser verweerder om af te zien van het terugkeerbesluit en het inreisverbod nu hij zich op het moment van de besluitvorming al niet meer op het grondgebied van Nederland bevond en naar Engeland is vertrokken vanwege de lange behandeltijd van zijn aanvraag. Eiser stelt wel nog belang te hebben bij het (in de toekomst) kunnen reizen naar Nederland en de EU, omdat hij hier familie heeft.
4.2.
Verweerder heeft bij aanvullend voornemen van 11 december 2024 gemotiveerd waarom niet wordt afgezien van het opleggen van een terugkeerbesluit. Eiser heeft volgens verweerder niet aangetoond dat hij inderdaad het Nederlandse grondgebied heeft verlaten en naar Engeland is vertrokken. Er zijn verder volgens verweerder geen redenen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod voor de duur van twee jaar.
4.3.
Eiser heeft geen nadere zienswijze ingediend na het aanvullend voornemen. Verweerder heeft vervolgens op 27 december 2024 de aanvraag buiten behandeling gesteld en een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd (het bestreden besluit).
Beroepsgronden
5. Eiser voert in zijn beroepsgronden – kort samengevat – het volgende aan. Volgens eiser is onduidelijk welk voornemen ten grondslag ligt aan het bestreden besluit en bevat het bestreden besluit daarom een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Verweerder heeft verder ten onrechte de conclusie getrokken dat eiser ten tijde van het bestreden nog op het grondgebied van Nederland verbleef. Ter onderbouwing van zijn aanwezigheid in Engeland heeft eiser een Application Registration Card met afgiftedatum 27 november 2024, een verklaring van Derbyshire Refugee Council van 7 december 2024 en een bankafschrift van Lloyds Bank van 4 januari 2025 overgelegd. Nu verweerder aan iemand die zich buiten het grondgebied van de lidstaten bevindt geen terugkeerbesluit kan opleggen, kan het inreisverbod ook geen stand houden, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
6. Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor het terugkeerbesluit volgens artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn als voorwaarde geldt dat de onderdaan van een derde land op het grondgebied van een van de lidstaten aanwezig is. De strekking van zo'n besluit is dat een vreemdeling het grondgebied van de lidstaten moet verlaten. De Terugkeerrichtlijn koppelt de bevoegdheid tot het uitvaardigen van het inreisverbod aan het bestaan van een terugkeerbesluit, dat op zijn beurt wel moet zijn genomen op het moment dat de vreemdeling illegaal op het grondgebied van een van de lidstaten verblijft. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:89, onder 3.3.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aangetoond dat hij ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet op het grondgebied van Nederland (of de EU) verbleef. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk dat eiser (in elk geval) vanaf 27 november 2024 (datum afgifte registratiekaart) in Engeland verbleef. Dat is ruim voor het bestreden besluit van 27 december 2024. Uit het bankafschrift van 4 januari 2025 blijkt verder dat eiser op 3 januari 2025 nog betalingen heeft verricht in Engeland, zodat het zeer onwaarschijnlijk is dat eiser zich op 27 december 2024 in Nederland bevond. Verweerder heeft hier blijkens het dossier ook geen aanwijzingen voor. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. Verweerder had het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet mogen uitvaardigen aan eiser, omdat eiser zich op het moment waarop het terugkeerbesluit is uitgevaardigd niet langer op het grondgebied van de lidstaten bevond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het ziet op het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
7.1.
Omdat het beroep gegrond, is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 december 2024 voor zover het betrekking heeft op het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Voor het overige blijft het besluit in stand;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.