Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, beroep hebben ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van 18 december 2024, waarin het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was verklaard. In deze procedure ging het om een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 4 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen heeft beslist, en dat eisers na het verstrijken van deze termijn beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van 90 dagen, te rekenen vanaf het moment dat de minister de aanvraag in behandeling neemt. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- aan eisers betalen, en de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze beslissing.