ECLI:NL:RBDHA:2025:5972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.8433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, beroep hebben ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van 18 december 2024, waarin het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was verklaard. In deze procedure ging het om een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 4 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen heeft beslist, en dat eisers na het verstrijken van deze termijn beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van 90 dagen, te rekenen vanaf het moment dat de minister de aanvraag in behandeling neemt. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- aan eisers betalen, en de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8433

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

gezamenlijk: eisers,

(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.41010) heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 18 december 2024 het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard wegens het prematuur indienen van de ingebrekestelling.
2. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het opvolgende beroep van eisers van 20 februari 2025 tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 4 april 2024 om een machtiging tot voorlopig verblijf.
2.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]
2.2.
Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag
beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eisers hebben de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. [4]
4. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft in de uitspraak van 16 augustus 2024 [5] geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘first in first out’ (fifo)-principe van de minister. Dit betekent dat de rechtbank een termijn van 90 dagen oplegt, die begint op het moment dat de minister de zaak van eisers in behandeling neemt. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven de aanvraag van eisers in februari 2026 in behandeling te nemen. Dit betekent dat de minister vóór 2 mei 2026 een beslissing op de aanvraag van eisers bekend dient te maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
6. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd
beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet vóór 2 mei 2026 een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. [6]
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
7. Eisers hebben gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank zal
de bestuurlijke dwangsom vaststellen op het maximale bedrag van € 1.442,-. [7] Er zijn namelijk 42 dagen verstreken, vanaf het moment dat de minister een dwangsom is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister voor
2 mei 2026 een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen.
9. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten
stelt de rechtbank vast op € 453,50. [8]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om vóór 2 mei 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7.Artikel 4:17 van de Awb.
8.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.