ECLI:NL:RBDHA:2025:5982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.2820 en NL25.2822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 april 2025, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 20 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen, samen met verzoeken om voorlopige voorzieningen, op 4 april 2025 behandeld. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de besluiten van de minister om de aanvragen niet in behandeling te nemen in stand blijven.

De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard op basis van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de argumenten van eisers, waaronder de stelling dat het claimakkoord voorwaardelijk is en dat er risico's zijn bij terugkeer naar Kroatië, niet voldoende zijn om de besluiten van de minister te weerleggen. De rechtbank wijst erop dat de minister zich kan baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de asielaanvragen van eisers in Kroatië niet op een rechtmatige manier behandeld zullen worden.

De rechtbank behandelt ook de argumenten van eisers met betrekking tot artikel 17 van de Dublinverordening en de belangen van hun minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om de aanvragen op humanitaire gronden aan zich te trekken. De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen niet onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming van de minister. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en bevestigt de overdracht van eisers aan Kroatië.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2820 en NL25.2822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam2] , V-nummers: 2958387283 en 2958383213, eisers

mede namens hun minderjarige kinderen
[naam3] en [naam4]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 20 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, gelijktijdig met de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening [1] , op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en dat de besluiten om hun aanvragen niet in behandeling nemen in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening.
Verwijzing naar zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eisers in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in de besluiten ingegaan op de zienswijzen van eisers. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijzen, waarvan eisers in beroep niet concreet hebben aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hen niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Is er sprake van een claimakkoord?
6. Eisers stelen dat het claimakkoord van 11 december 2024 slechts voorwaardelijk is, omdat er expliciet en vetgedrukt staat dat nog bepaald moet worden welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielverzoeken van eisers. Volgens eisers is niet gegarandeerd dat hun asielverzoeken inhoudelijk zullen worden behandeld door de Kroatische autoriteiten.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in het claimakkoord, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
“Your request for taking back dated on 27/11/2024, which you have based on Article 18 (1b) European Parliament and Council Regulation (EC) No 604/2013 is accepted by the Republic of Croatia according to Article 20 (5) in order to continue to determine responsibility for the above mentioned person.”
De Kroatische autoriteiten hebben het terugnameverzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Uit de punten 47-50 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak H. en R. tegen Nederland van 2 april 2019 [3] volgt dat een claimakkoord dat op dit artikel is gebaseerd, ziet op de situatie dat een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en die lidstaat heeft verlaten gedurende het proces van onderzoek naar de vraag of mogelijk een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Op grond van dit artikel is in onderhavige zaken Kroatië verplicht om eisers terug te nemen om de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming af te ronden. De rechtbank is met de minister van oordeel dat de omstandigheid dat nog niet onherroepelijk vaststaat dat Kroatië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielverzoeken, niet afdoet aan de rechtmatigheid van het claimakkoord. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Volgens eisers moet de minister zich ervan vergewissen dat terugkeer naar Kroatië niet zal leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest. Volgens eisers lopen zij bij terugkeer naar Kroatië het risico dat hun aanvragen behandeld zullen worden als een herhaalde aanvraag zonder dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (nova). Verder stellen eisers dat zij in Kroatië in detentie zijn mishandeld en vernederd en dat zij bij terugkeer opnieuw dat risico lopen.
7.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in de uitspraak van
9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037, tot het oordeel gekomen dat de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet in de in onderhavige beroepen gevoerde betoog geen grond hierover anders te oordelen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de door eisers meest recent genoemde landeninformatie uit 2024 bij voornoemde uitspraak is betrokken. De rechtbank overweegt verder dat – anders dan eisers stellen – uit de geciteerde informatie uit het AIDA rapport Kroatië van 10 juli 2024 niet zondermeer volgt dat eisers het risico lopen dat aanvragen worden behandeld als een herhaalde aanvraag zonder nova. Immers, niet is gebleken dat sprake is van een expliciete intrekking of afwijzing van hun asielaanvragen voor hun vertrek uit Kroatië. Indien eisers bij terugkeer naar Kroatië opnieuw worden mishandeld en vernederd, kunnen zij hierover klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eisers niet mogelijk zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser voeren aan dat de minister hun asielaanvragen in behandeling dient te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eisers is er sprake van bijzondere individuele omstandigheden die in hun onderlinge samenhang bezien, aanleiding zouden moeten vormen voor de minister om op humanitaire gronden de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de in artikel 17 van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid. Er is voldoende uitgelegd waarom volgens de minister geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij is overwogen dat eisers bij de autoriteiten van Kroatië kunnen klagen, voor zover zij stellen dat niet conform de richtlijnen is gehandeld. Verder heeft de minister voor wat betreft de medische aspecten in deze zaak erop kunnen wijzen dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit wordt gegaan dat de medische voorzieningen in Kroatië van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant. Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij een eventuele medische behandeling in Kroatië niet zullen of kunnen krijgen of dat Nederland het meest geschikte land is om de behandeling te ondergaan. Ten aanzien van het bedplassen van het jongste kind van eisers heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat dit onvoldoende is om te kunnen leiden tot de conclusie dat dit een gevolg is van de gebeurtenissen in Kroatië dan wel dat dit in de weg staat aan een overdracht aan Kroatië. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister er terecht op gewezen dat een medische onderbouwing dat de klachten van eisers zoon het gevolg zouden zijn van de gebeurtenissen in Kroatië ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangen van de minderjarige kinderen
9. De stelling van eisers dat de minister de belangen van de kinderen onvoldoende kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken slaagt evenmin. De enkele omstandigheid dat artikel 6 van de Dublinverordening niet expliciet in het bestreden besluit wordt genoemd, betekent niet dat de minister de belangen van de kinderen niet (kenbaar) bij de beoordeling heeft betrokken. In dit verband wijst de rechtbank erop dat de minister zowel de licht verstandelijke beperking van de dochter van eisers, als het bedplassen van het zoontje van eisers heeft betrokken bij de beoordeling. Verder heeft de minister gemotiveerd dat en waarom eisers niet als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel [4] worden beschouwd. Dat die overwegingen er niet toe hebben geleid dat de minister de aanvragen aan zich heeft getrokken, betekent niet dat de minister de belangen van de kinderen niet kenbaar in haar besluitvorming heeft betrokken. Anders dan eisers stellen, hoefde de minister niet reeds vanwege het feit dat dit een gezin met jonge kinderen betreft, garanties te vragen bij de Kroatische autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers mogen worden overgedragen aan Kroatië. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.2821 en NL25.2823.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ECLI:EU:C:2019:280.
4.Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.