ECLI:NL:RBDHA:2025:6004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.14825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Algerijnse vreemdeling

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.T. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 28 maart 2025 was genomen. In dit besluit werd de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft op 9 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en zijn gemachtigde. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de maatregel van bewaring niet correct was uitgevoerd en dat hij niet voldoende was geïnformeerd, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op de juiste wijze was ondertekend en aan de eiser was uitgereikt. Ook de stelling van de eiser dat hij niet was geïnformeerd over de redenen voor zijn bewaring werd verworpen, omdat de rechtbank vaststelde dat de informatie in de juiste taal was verstrekt en dat de eiser op de hoogte was van zijn rechten.

De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren, aangezien de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en niet had voldaan aan eerdere vertrekverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de inspanningsverplichting van de verweerder niet was geschonden, omdat er voldoende pogingen waren ondernomen om de eiser te helpen bij zijn vertrek. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14825

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1999.
Uitreiking van de maatregel van bewaring en informatieplicht
2. Eiser voert allereerst aan dat de maatregel van bewaring niet onmiddellijk aan hem is uitgereikt. Daarnaast is aan eiser geen informatiebrief uitgereikt met een nadere toelichting.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de maatregel van bewaring niet aan hem is uitgereikt. Nog daargelaten dat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd, wijst verweerder terecht naar de passage uit de maatregel van bewaring ‘
Een afschrift van deze maatregel is onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt’.In beginsel dient van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakte maatregel van bewaring te worden uitgegaan. Daarom gaat de rechtbank uit van de juistheid van de maatregel van bewaring van 28 maart 2025 waarin is bepaald dat de maatregel is ondertekend en aan eiser is uitgereikt. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
4. Ook eisers beroepsgrond dat de informatiefolder niet aan hem is uitgereikt slaagt niet. In de maatregel van bewaring staat dat een informatiefolder is uitgereikt in de Arabisch Algerijnse taal. Daarnaast staat vast dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring is gehoord in de Arabisch Algerijnse taal, en dat eiser op de hoogte is gebracht over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld en dat hij recht heeft op rechtsbijstand en consulaire bijstand. Niet is gebleken dat eiser het niet heeft begrepen.
Nu door eiser onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de informatiefolder is uitgereikt gaat de rechtbank er van uit dat eiser de informatiefolder heeft ontvangen. In het enkele feit dat de informatiefolder niet in het digitale dossier is geplaatst ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te concluderen dat niet voldaan is aan de informatieplicht van artikel 5.3 van de Vb. [2]
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de zware grond 3c en stelt zich op het standpunt dat aan hem niet kan worden tegengeworpen dat hij Nederland niet heeft verlaten, omdat hij in strafrechtelijke detentie zat. Hij verbleef in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, zodat ook de lichte grond 4c niet aan eiser kan worden tegengeworpen.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden feitelijk juist. Eiser heeft Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten nadat bij besluit van 17 december 2024 een terugkeerbesluit tegen eiser is uitgevaardigd met een onmiddellijke vertrektermijn, zodat zware grond 3c feitelijk juist is. Dat eiser in strafrechtelijke detentie zat en daarom niet kon vertrekken komt door het eigen toedoen van eiser. Dit komt voor zijn eigen rekening en risico. De onbetwiste zware grond 3a is daarnaast ook feitelijk juist, nu eiser niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser is immers niet in het bezit van een paspoort en visum. De zware gronden konden dan ook aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en kunnen de maatregel dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte grond 4c behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Inspanningsverplichting
8. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan om na de strafrechtelijke detentie te voorkomen dat eiser in bewaring wordt gesteld. Eiser heeft tijdens zijn strafrechtelijke detentie immers zelf contact gezocht met [persoon] van de IOM [5] om te kunnen terugkeren naar zijn land van herkomst. Eiser heeft aan hem een origineel document overgelegd om de afgifte van een lp [6] te bespoedigen. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld gezien hetgeen hij zelf heeft gedaan om vrijwillig naar Algerije te vertrekken.
9. Op verweerder rust volgens paragraaf A5/6.12 van de Vc [7] een inspanningsverplichting om vreemdelingenbewaring na strafrechtelijke detentie zoveel mogelijk te beperken. Verweerder moet daarom al tijdens het strafrechtelijk voortraject activiteiten verrichten gericht op het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland. Dit wordt de inspanningsverplichting genoemd.
10. Uit het dossier blijk dat eiser van 15 december 2024 tot en met 28 maart 2025 in strafrechtelijke detentie heeft verbleven. Eiser heeft zijn stelling dat verweerder zich tijdens deze detentie onvoldoende heeft ingespannen, niet onderbouwd. Bovendien blijkt uit de aanbiedingsbrief van verweerder van 8 april 2025 dat tijdens de strafrechtelijke detentie op 23 januari 2025 een lp-aanvraag is verzonden naar de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast is op 3 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is de IOM gevraagd om contact met eiser op te nemen. Uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt ook dat de ambtenaar van bedoelde Ali van de IOM heeft begrepen dat het hem niet is gelukt om een afspraak met eiser te maken. Eiser is een keer niet komen opdagen en had daar geen geldige reden voor. Het was ook niet gelukt om telefonisch met eiser in contact te komen. Hieruit blijkt dus niet dat eiser enige inspanning heeft verricht om te vertrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de inspanningsverplichting niet heeft geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Internationale Organisatie voor Migratie
6.Laissez-passer.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.