Op 21 maart 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de gronden van de bewaring beoordeeld.
De minister heeft de maatregel van bewaring gemotiveerd door te stellen dat er risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft ook de elektronische ondertekening van de maatregel beoordeeld en geoordeeld dat de uitleg van de minister hierover voldoende duidelijk is.
De rechtbank concludeert dat alle tegengeworpen gronden, zowel zware als lichte, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft niet voldaan aan eerdere terugkeerbesluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat een lichter middel, zoals een meldplicht, niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de beslissing dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.