ECLI:NL:RBDHA:2025:6005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.13462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

Op 21 maart 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de gronden van de bewaring beoordeeld.

De minister heeft de maatregel van bewaring gemotiveerd door te stellen dat er risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft ook de elektronische ondertekening van de maatregel beoordeeld en geoordeeld dat de uitleg van de minister hierover voldoende duidelijk is.

De rechtbank concludeert dat alle tegengeworpen gronden, zowel zware als lichte, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft niet voldaan aan eerdere terugkeerbesluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat een lichter middel, zoals een meldplicht, niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de beslissing dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13462

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikołajczyk).

Inleiding

1. De minister heeft op 21 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Elektronische ondertekening maatregel
5. Door de minister is op 3 april 2025 een brief aan het dossier gevoegd waarin wordt ingegaan op de (verifiëring van de) elektronische ondertekening van de maatregel. Wanneer een maatregel is ondertekend in de wintertijd en vervolgens in de zomertijd wordt geverifieerd, telt het programma waar de controle mee wordt gedaan automatisch een uur op bij het tijdstip waarop de maatregel is ondertekend. Eiser voert aan dat deze brief onduidelijkheid creëert en hij bij controle niet hetzelfde tijdstip te zien krijgt zoals genoemd door de minister. De rechtbank is van oordeel dat de door de minister gegeven uitleg voldoende duidelijk is en ziet gelet op deze uitleg en de inhoud van de brief, geen gebrek in de ondertekening van de maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Aan eiser is op 26 november 2021 een meeromvattende beschikking opgelegd waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
Gronden
7. De rechtbank is van oordeel dat alle tegengeworpen lichte en zware gronden in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
7.1.
Eiser heeft immers geen identiteitsdocumenten en verklaart deze ook nooit te hebben gehad (3a). Dat eiser vervolgens een asielaanvraag heeft ingediend doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Feitelijk juist en niet betwist is dat eiser op 8 januari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken (3b). Daarnaast is aan eiser op 26 november 2021 aan afwijzende asielbeschikking met een terugkeerbesluit 0 dagen opgelegd waar eiser geen gehoor aan heeft gegeven (3c). Dat eiser niet bekend was met het terugkeerbesluit doet aan de feitelijke juistheid niet af en is bovendien niet aannemelijk, hij heeft immers beroep ingesteld tegen dit besluit. Ook feitelijk juist is dat eiser niet of niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit (3d). Dat er mogelijk onduidelijkheid is ontstaan omdat eiser op jonge leeftijd Marokko heeft verlaten, is niet aannemelijk gemaakt. Ook de lichte gronden zijn terecht aan eiser tegengeworpen en het risico op onttrekking is daarbij voldoende gemotiveerd. Zoals gezegd is niet aannemelijk dat eiser niet op de hoogte was van het terugkeerbesluit (4a). Dat eiser over een vaste verblijfplaats beschikt maar het adres niet weet, is onvoldoende concreet (4c) en tot slot is niet aannemelijk gemaakt dat eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). Hierbij is van belang dat ‘zwart’ verdiend geld in dit kader niet relevant is.
Lichter middel
8. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat een lichter middel zoals een meldplicht volstaat. Eiser heeft in het vertrekgesprek van 27 maart 2025 nog aangegeven niet terug te willen keren naar Marokko. Gelet daarop en de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
8.1.
De rechtbank constateert dat eiser geen medische omstandigheden heeft aangevoerd. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser geen andere persoonlijke omstandigheden kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser door op 27 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser te voeren en op diezelfde dag een laissez-passer (lp) aanvraag ten behoeve van eiser bij de Marokkaanse autoriteiten in te dienen. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat er op grond van zijn verklaringen ook een lp-traject met betrekking tot Algerije opgestart had moeten worden. Eiser heeft immers verklaard beide nationaliteiten te hebben en te zijn opgegroeid in Marokko. De minister kan op grond hiervan inzetten op een terugkeer naar Marokko en het is niet onredelijk dat de minister de uitkomst van dit traject wil afwachten.
Zicht op uitzetting
10. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2024. [1] De rechtbank is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Het zicht op uitzetting is hiermee gegeven.

Conclusie en gevolgen

11. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zicht op uitzetting naar Marokko, ECLI:NL:RVS:2024:4680.