ECLI:NL:RBDHA:2025:602
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Oostenrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had op 6 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublin-verordening.
De verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter besloten om zonder zitting uitspraak te doen. In de beoordeling heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er inmiddels al een uitspraak was gedaan op het beroep (zaaknummer NL24.48899), waardoor de voorlopige voorziening niet meer nodig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht.