ECLI:NL:RBDHA:2025:6039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/09/680450 / FA RK 25-1218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over verplichte zorg en insluiting in een zorginstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 maart 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1992, die verblijft in een zorginstelling. Verzoeker heeft een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder over het verlenen van verplichte zorg, waaronder een rustprogramma dat niet correct zou zijn aangezegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de aanzegging van het rustprogramma, wat heeft geleid tot de conclusie dat de klacht gegrond is. De rechtbank heeft ook andere klachten van verzoeker beoordeeld, waaronder het toedienen van medicatie en opname in een gesloten afdeling, en heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zorgaanbieder veroordeeld tot schadevergoeding van €567,50 aan verzoeker, als gevolg van de gegronde klachten over het rustprogramma en de insluiting. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 10 april 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/680450 / FA RK 25-1218
Datum beschikking: 27 maart 2025
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 17 februari 2025 ingediende verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verblijvende te [instelling 1] , afdeling Forensic High & Intensive Care te Den Haag,
advocaat: mr. J.I. Echteld te Gouda,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie [instelling 1] (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de zorgaanbieder [instelling 1] .

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank op het verzoek tot schorsing van 21 februari 2025;
-` de e-mail van 24 februari 2025 van de mentor van verzoeker;
- de pleitnotitie van de advocaat van verzoeker.
Aan verzoeker wordt door de zorgaanbieder verplichte zorg verleend krachtens een door deze rechtbank verleende aansluitende zorgmachtiging van 19 november 2024 geldend uiterlijk tot en met 19 november 2025.
Verzoeker heeft bij brief van 22 januari 2025 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen het verlenen van verplichte zorg in de vorm van:
Toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
Insluiten in kamer van 20 januari 2025 tot en met 21 januari 2025 (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
Insluiten in separeer van 21 januari 2025 tot en met 22 januari 2025 (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
Insluiten in kamer vanaf 22 januari 2025 (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
Beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz);
Opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 subj Wvggz).
Verzoeker heeft daarbij verzocht hem schadevergoeding toe te kennen voor de – in zijn opvatting – ten onrechte opgelegde verplichte zorg.
Verzoeker heeft op 23 januari 2025 zijn klachtschrift aangevuld per brief. Verzoeker heeft tevens verzocht om op grond van artikel 10:5, eerste lid, Wvggz de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, te schorsen.
De klachtencommissie heeft op 23 januari 2025 het schorsingsverzoek afgewezen.
De klachtencommissie heeft alle zes de klachten ongegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 6 februari 2025 aan betrokkene meegedeeld.
Verzoeker heeft de rechtbank bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht alsnog gegrond te verklaren, hem alsnog schadevergoeding toe te kennen en tevens de beslissing waartegen de klacht is gericht op grond van artikel 10:9, eerste lid, Wvggz, te schorsen.
De rechtbank heeft op 21 februari 2025 het schorsingsverzoek afgewezen.
Op 17 maart 2025 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld.
Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de psychiater, N. Ashnaei;
- de arts-assistent, [naam 1] .
Tevens waren ter zitting aanwezig, maar zijn niet gehoord:
- de verpleegkundige, [naam 2] ;
- de stagiaire, [naam 3] .

Standpunten verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het rustprogramma op zijn kamer niet is aangezegd door de zorgaanbieder. Het rustprogramma kan worden aangemerkt als een kamerprogramma. Hierdoor zou dit door middel van een 8:9-brief door de zorgverantwoordelijke moeten worden aangezegd. Vanaf het moment van opname is rustprogramma in werking getreden. De toepassing hiervan moet proportioneel en effectief zijn. Hierbij kan de zorgaanbieder zich niet beroepen op het standpunt dat het voor al haar bewoners van toepassing is. Daarbij heeft verzoeker buiten de algemeen geldende rusttijden extra tijden opgelegd gekregen. Verzoeker heeft ingestemd met het kamerslot aangezien hij geen besef van tijd heeft en daardoor zijn kamer tijdens de rusttijden verlaat, waarop insluiting zou volgen Verzoeker wil benadrukken dat hij hier niet vrijwillig mee in heeft gestemd gezien de consequenties die er aan verbonden zijn. Verzoeker is van mening dat er bij de uitvoering van het kamerprogramma buitenproportionele dwang is toegepast. Daarbij zijn de mentor en advocaat van verzoeker niet op de hoogte zijn gesteld van de aanzegging van de verplichte zorg. Wettelijk gezien zouden de advocaat en de mentor van verzoeker schriftelijk op de hoogte moeten worden gesteld.
Ten aanzien van het kamerprogramma van 21 januari 2025 tot 27 januari 2025 stelt verzoeker zich op het standpunt dat dit onvoldoende is aangezegd. Verzoeker heeft weliswaar een 8:9-brief ontvangen, maar zijn vertegenwoordigers zijn hier niet van op de hoogste gesteld. Daarbij is hierbij geen individuele afweging gemaakt.
Verzoeker is voorafgaande aan de opname bij [instelling 1] ( [instelling 1] ) opgenomen geweest op [instelling 2] ( [instelling 2] ). Verzoeker was er niet eerder van op de hoogte dat de opname bij het [instelling 2] een gastplaatsing betrof. Verzoeker heeft de wens om overgeplaatst te worden naar een passende woonvorm bij [instelling 3] , maar hier is momenteel geen plek. Bij opname op de [instelling 1] zou de carrouselconstructie in werking zijn getreden, waarbij hij steeds een periode in een instelling van [instelling 1] zou verblijven tot [instelling 3] plaats zou hebben. Bij overplaatsing van het [instelling 2] naar de [instelling 1] zou er in de overdacht zijn opgenomen dat verzoeker moest worden opgenomen op een extra beveiligde plek, maar dit is niet naar hem of zijn vertegenwoordigers gecommuniceerd.

Standpunten verweerder

Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker bij de [instelling 1] is aangemeld omdat het CPD hem wegens zijn gedrag niet langer kon hebben en er een hoger beveiligingsniveau nodig was. Een onderdeel van dit hogere beveiligingsrisico is het rustprogramma voor alle bewoners. Op de [instelling 1] verblijven kwetsbare patiënten die regelmaat nodig hebben om overprikkeling te voorkomen. Hierdoor wordt het risico op incidenten beperkt. Indien een bewoner zich niet aan de regels van het rustprogramma houdt volgen er consequenties om de veiligheid te kunnen waarborgen. Het rustprogramma bestaat voor alle bewoners uit drie momenten. Verzoeker heeft vrijwillig ingestemd met het kamerslot.
Gezien verzoeker meer regelmaat en rust nodig heeft is dit programma bij hem uitgebreid met twee extra momenten. Deze extra rustmomenten kunnen worden ingetrokken wanneer hij meer gestabiliseerd is. Het rustprogramma wordt niet aangezegd per 8:9-brief gezien dit een algemeen geldend programma betreft.
In de periode van 22 januari 2025 tot en met 27 januari 2025 had verzoeker een extra kamerprogramma. Dit is wel aangezegd middels een 8:9-brief. De opname in de EBK op 21 en 22 januari 2025 is niet direct aangezegd omdat verzoeker in de nacht, en dus buiten kantooruren, is overgeplaatst. Verzoeker is hierna beoordeeld en er is een aanzegging gedaan. Deze is overhandigd aan verzoeker. De geneesheer-directeur heeft hier de advocaat van op de hoogste gesteld. De mentor ontvangt hier over geen aanzegging, maar hij wordt hier mondeling over geïnformeerd.

Beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7, tweede lid, Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Verlenen van verplichte zorg – toedienen van medicatie
De rechtbank stelt vast dat er geen aanzegging is gedaan voor het toedienen van medicatie. Deze vorm van verplichte zorg is ook niet uitgevoerd. Gelet op voorgaande verklaard de rechtbank de klacht ten aanzien van het toedienen van medicatie ongegrond.
Verlenen van verplichte zorg – opname in de accommodatie op een gesloten afdeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de overlegde stukken en hetgeen ter zitting op 17 maart 2025 naar voren is gebracht, voldoende is gebleken dat opname in een accommodatie op een gesloten afdeling proportioneel is ter afwending van het ernstig nadeel. Verzoeker was aanvankelijk opgenomen op het [instelling 2] . Tijdens deze opname bleek dat een hoger beveiligingsniveau noodzakelijk was vanwege de agressie-incidenten. Verzoeker is overgeplaatst naar [instelling 1] , alwaar dit beveiligingsniveau kan worden geboden. Nadat verzoeker bij [instelling 1] is opgenomen is de carrouselconstructie in werking getreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat opname in een accommodatie op een gesloten afdeling, gegeven de omstandigheden van het geval, op dit moment passend en proportioneel is. De rechtbank zal daarom de klacht van verzoeker ongegrond verklaren.
Verlenen van verplichte zorg – rustprogramma
Voorts stelt de rechtbank vast dat verzoeker bij de zorgaanbieder gebonden is aan een rustprogramma. Het rustprogramma is van toepassing op alle bewoners. Bij verzoeker is er, naast het reguliere rustprogramma, sprake van een aanvullend rustprogramma. De zorgaanbieder stelt dat het rustprogramma noodzakelijk is gelet op de kwetsbaarheid van haar bewoners. De rechtbank constateert dat er consequenties verbonden zijn aan het niet conformeren aan het rustprogramma. Immers móeten de bewoners op hun kamer blijven, omdat zij anders voor een langere tijd ingesloten worden Gelet op deze verplichting op straffe van een sanctie kan het rustprogramma worden aangemerkt als insluiten. Om deze reden dient de zorgaanbieder het rustprogramma aan te zeggen door middel van een 8:9-brief. De rechtbank stelt vast dat verzoeker deze brief niet heeft ontvangen. Gelet op voorgaande zal de rechtbank de klacht ten aanzien van het rustprogramma gegrond verklaren.
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de overlegde stukken blijkt dat er geen aanzegging door de zorgverantwoordelijke is gedaan ten aanzien van het insluiten van verzoeker. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken. Gelet op het ontbreken van de aanzegging, stelt de rechtbank de schadevergoeding naar billijkheid vast op €7,50 euro per dag over de periode van 15 januari 2025 tot 20 januari 2025 en de periode van 27 januari 2025 tot en met 27 maart 2025. Dit leidt tot een totaalbedrag van €487,50 (65 dagen x €7,50). De rechtbank zal [instelling 1] veroordelen tot vergoeding van dat bedrag aan verzoeker.
Verlenen van verplichte zorg – kamerprogramma op 20 en 21 januari 2025
Uit de overlegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verzoeker op deze dagen is ingesloten op zijn eigen kamer wegens toenemende agitatie en een dreigende houding. Verzoeker is pas de volgende dag beoordeeld door de psychiater. Daarbij is het kamerprogramma van 20 en 21 januari 2025 niet aangezegd door [instelling 1] . De rechtbank verklaard de klacht ten aanzien van het kamerprogramma op 20 en 21 januari 2025 gegrond.
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de overlegde stukken blijkt dat er geen aanzegging door de zorgverantwoordelijke is gedaan ten aanzien van het kamerprogramma op 20 en 21 januari 2025. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken. Gelet op het ontbreken van de aanzegging, stelt de rechtbank de schadevergoeding naar billijkheid vast op €20,- euro per dag voor 20 januari 2025 en 21 januari 2025. Dit leidt tot een totaalbedrag van €40,00 (2 dagen x €20,00). De rechtbank zal [instelling 1] veroordelen tot vergoeding van dat bedrag aan verzoeker.
Verlenen van verplichte zorg – insluiting in de EBK 21 en 22 januari 2025
De rechtbank stelt vast dat verzoeker op 21 januari 2025 is overgeplaatst naar de EBK wegens verbale agressie en dreigende uitspraken. [instelling 1] achtte plaatsing in de EBK noodzakelijk om escalatie en mogelijk fysiek geweld te voorkomen. Op het moment van plaatsing is er een 8:9-brief overhandigd aan verzoeker. De vertegenwoordigers (advocaat en mentor) hebben deze aanzegging niet ontvangen. Dit had wel moeten gebeuren (artikel 8:9 lid 3 Wvggz) Gelet op voorgaande zal de rechtbank de klacht ten aanzien van de insluiting in de EBK op 21 januari 2025 en 22 januari 2025 gegrond verklaren.
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de overlegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de vertegenwoordigers van verzoeker niet op de hoogte zijn gesteld van de overplaatsing naar de EBK. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken. Gelet op het ontbreken van de aanzegging bij de vertegenwoordigers, stelt de rechtbank de schadevergoeding naar billijkheid vast op €20,- euro per dag voor 21 januari 2025 en 22 januari 2025. Dit leidt tot een totaalbedrag van €40,00 (2 dagen x €20,00). De rechtbank zal [instelling 1] veroordelen tot vergoeding van dat bedrag aan verzoeker.
Verlenen van verplichte zorg – kamerprogramma van 22 januari tot 27 januari 2025
De rechtbank stelt vast dat er bij verzoeker op 22 tot en met 27 januari 2025 sprake was van een kamerprogramma. Uit de overlegde stukken blijkt dat er bij overplaatsing vanuit de EKB bij betrokkene sprake was van een verhoogde mate van agitatie en dreiging richting anderen. Dit kamerprogramma is op 22 januari 2025 aangezegd middels een 8:9-brief bij verzoeker en zijn vertegenwoordigers. Op 27 januari 2025 was het toestandsbeeld dermate gestabiliseerd dat het kamerprogramma niet meer noodzakelijk bleek. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het kamerprogramma van 22 januari 2025 tot en met 27 januari 2025, gegeven de omstandigheden van het geval, op dat moment passend en proportioneel was en dat de aanzegging op de juiste wijze is gedaan. Daarom zal de rechtbank de klacht van verzoeker ongegrond verklaren.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht ten aanzien van het toedienen van medicatie ongegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van de opname in de accommodatie ongegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van opname op de gesloten afdeling ongegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van het rustprogramma gegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van het kamerprogramma op 20 en 21 januari 2025 gegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van het verblijf in de EBK op 21 en 22 januari 2025 gegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van het kamerprogramma van 22 tot en met 27 januari 2025 ongegrond;
veroordeelt [instelling 1] tot betaling van een bedrag van € 567,50 (zegge: vijfhonderd zevenenzestig euro vijftig) aan [verzoeker] .
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, bijgestaan door P.S.R. Nieman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 april 2025.
Tegen de beslissing op de klacht staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing ten aanzien van de schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.