ECLI:NL:RBDHA:2025:6067
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 21 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld.
De rechtbank onderzoekt of eiser procesbelang heeft bij het beroep. De minister heeft op 2 april 2025 meegedeeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Op 9 april 2025 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven geen contact meer met eiser te hebben en niet te weten waar hij verblijft. De rechtbank concludeert dat, volgens vaste rechtspraak, als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland.
Gezien de omstandigheden en de informatie van de gemachtigde van eiser, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.