ECLI:NL:RBDHA:2025:6069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL24.50202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiser met problemen door de Taliban

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, heeft op 6 januari 2023 een asielaanvraag ingediend, na te zijn gevlucht voor de Taliban. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig achtte, met name de problemen die eiser zou ondervinden van de Taliban. Eiser heeft verklaard dat zijn vader bedreigd werd door de Taliban vanwege zijn werk voor buitenlandse organisaties, maar de rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn vrees te onderbouwen. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser als vaag en niet overtuigend beoordeeld, en concludeerde dat er geen reëel risico was op een behandeling in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter S.N. Abdoelkadir, in aanwezigheid van griffier J.B.C. Hoeksel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen. Het bestreden besluit geldt ook als een terugkeerbesluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Eiser heeft op 6 januari 2023 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft eiser aanvankelijk in het kader van de Dublinverordening proberen over te dragen aan Bulgarije. Eiser is niet binnen de overdrachtstermijn overgedragen aan Bulgarije en daarom alsnog in de nationale procedure opgenomen.
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft Afghanistan verlaten nadat de Taliban aan de macht kwam. Zijn vader is door de Taliban bedreigd vanwege zijn werkzaamheden aan projecten voor buitenlandse organisaties (het aanleggen en asfalteren van straten en wegen). Omdat eiser betrokken was bij het werk van zijn vader, verwacht hij zelf ook problemen met de Taliban.
Het bestreden besluit
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met de Taliban.
4.2.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst (het eerste asielmotief) geloofwaardig geacht. De problemen met de Taliban (het tweede asielmotief) heeft eiser niet geloofwaardig geacht. Nu eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen, heeft verweerder aan de hand van eisers verklaringen beoordeeld of zijn asielmotieven geloofwaardig zijn. Volgens verweerder vormen eisers verklaringen hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel.
4.3.
Eiser kan volgens verweerder op grond van het geloofwaardig geachte eerste asielmotief niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beroepsgronden
5. Eiser verzoekt de rechtbank de inhoud van de eerder ingediend stukken, waaronder de zienswijze, als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert verder aan dat verweerder zijn tweede asielmotief, dat hij vreest voor problemen met de Taliban, ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft de verklaringen van eiser onvoldoende betrokken bij de beoordeling en is onvoldoende ingegaan op hetgeen in de zienswijze is aangevoerd. Ten onrechte werpt verweerder eiser tegen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt voor welke buitenlandse organisaties zijn vader werkte en waarom de Taliban het bedrijf van zijn vader in het vizier had. Eiser kan hierover niet meer verklaren omdat zijn vader hem niet bij alle werkzaamheden betrok. Uit het relaas blijkt dat zijn vader al voor de machtsovername door de Taliban werd gewaarschuwd vanwege zijn werkzaamheden voor de buitenlandse instanties. De Taliban zal zonder twijfel bekend zijn geweest met de buitenlandse instanties die in Afghanistan projecten lieten uitvoeren. Eiser zal, vanwege de associatie met zijn vader, problemen kunnen verwachten met de Taliban. Dat eiser zelf niet in de (negatieve) belangstelling van de Taliban heeft gestaan is daarbij volgens eiser niet van belang. Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de bedreigingen tegen zijn vader zijn verlopen. Eiser kan hierover niet meer verklaren dan hij heeft gedaan, omdat zijn vader hem hierover niet tot in detail heeft verteld. Ter ondersteuning van zijn stellingen heeft eiser op 29 maart 2025 aanvullende documenten ingediend afkomstig uit Afghanistan, met op 31 maart 2025 de vertalingen daarvan.
De beoordeling door de rechtbank
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met deze verwijzing geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet toereikend is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat haar niet is gebleken dat verweerder eisers verklaringen onvoldoende heeft betrokken bij zijn beoordeling en dat hij onvoldoende is ingegaan op de in de zienswijze genoemde argumenten. Verweerder is in het bestreden besluit puntsgewijs ingegaan op alle in de zienswijze aangevoerde argumenten. Eiser heeft in beroep verder ook niet concreet gemaakt welke verklaringen niet zijn betrokken en op welke standpunten uit de zienswijze onvoldoende is ingegaan.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over de problemen met de Taliban niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt met welke internationale organisaties eisers vader heeft samengewerkt, en dat zijn vader als gevolg van deze werkzaamheden in de negatieve belangstelling van de Taliban is komen te staan. Eiser heeft verklaard dat zijn vader als projectleider werkte en dat hij zelf twee jaar als supervisor voor zijn vader heeft gewerkt. Weliswaar heeft eiser verklaard dat hij in die hoedanigheid geen contact had met die organisaties en dat hij niet is geïnformeerd door zijn vader met welke internationale organisaties werd samengewerkt, maar zijn verklaringen hierover heeft verweerder gezien de duur en de intensiteit van de samenwerking niet ten onrechte vaag bevonden. Zo wist eiser niet waar de projecten om straten en wegen aan te leggen en te asfalteren vandaan kwamen, om hoeveel projecten het ging, aan hoeveel van die projecten eiser zelf heeft meegewerkt en wist hij niet hoe en door wie toezicht werd gehouden op die projecten. Eiser heeft evenmin onderbouwd op welke wijze en via welke personen het contact met die organisaties verliep. Verder is uit de verklaringen van eiser onvoldoende duidelijk geworden hoe en door wie zijn vader is bedreigd. Zo heeft eiser wisselend verklaard over de dreigementen richting zijn vader. Hij heeft eerst verklaard dat hij geen details wist omdat zijn vader die niet had verteld om hem niet ongerust te maken, maar later in het nader gehoor heeft eiser wel verklaard dat het om telefonische bedreigingen ging, dat er drie tot vier maanden voor zijn vertrek voor het laatst is gebeld en dat deze bedreigingen van de Taliban waren. Uit eisers verklaringen blijkt echter niet hoe hij wist dat de telefonische bedreigingen van de Taliban afkomstig waren. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij over de samenwerking met de internationale organisaties en de problemen met de Taliban hierdoor gedetailleerder en inzichtelijker kon verklaren.
6.4.
Ook de verklaringen van eiser over zijn eigen vrees voor de Taliban heeft verweerder niet ten onrechte vaag bevonden. De stelling dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de Taliban niet op de hoogte is van eisers werkzaamheden voor zijn vader en dat eiser vanwege de associatie met zijn vader te vrezen heeft voor de Taliban, heeft verweerder daartoe niet ten onrechte onvoldoende bevonden. Dit geldt te meer nu eiser over de bedreigingen van de Taliban richting zijn vader weinig concreet heeft verklaard. Bovendien heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser verklaard heeft zelf niet te zijn bedreigd door de Taliban en dat er geen aanwijzingen zijn dat de Taliban naar hem heeft gezocht.
6.5.
Over de nieuwe documenten die eiser op 29 en 31 maart 2025 heeft overgelegd overweegt de rechtbank als volgt. De eerste vier documenten betreffen oproepen voor eiser en zijn vader om zich te melden op het politiebureau naar aanleiding van een aangifte van een dorpsbewoner, gedateerd op respectievelijk 7 oktober 2021, 9 december 2021, 19 december 2021 en 4 april 2022 en ondertekend door het hoofd van de militaire beweging van de Taliban. Het vijfde document is een verzoek aan het secretariaat Veiligheidszaken om eiser en zijn vader op te roepen en dateert van 14 mei 2022. Uit het zesde document, van 1 januari 2020, valt af te leiden dat eiser en zijn vader zich dringend dienen te melden, omdat zij hebben samengewerkt met de corrupte regering. Uit het zevende en achtste document valt volgens eiser op te maken dat zijn vader de voorzitter was van de Raad van maatschappelijke ontwikkeling.
6.6.
Ter zitting heeft verweerder op deze documenten gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de documenten, ook zonder deze verder te laten onderzoeken door Bureau Documenten, geen ander licht werpen op de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Hierbij heeft verweerder op de eerste plaats kunnen betrekken dat eiser niet eerder heeft verklaard over het bestaan van deze documenten. Eiser heeft tijdens de asielprocedure aangegeven dat hij geen contact had met zijn familie en dat hij geen stukken had of kon krijgen om zijn asielrelaas te onderbouwen. Verweerder heeft het opmerkelijk kunnen vinden dat eiser nu ineens wel met documenten komt. Van de eerste vijf documenten en het zevende en achtste document heeft verweerder zich bovendien in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hieruit niet blijkt dat eiser en zijn vader werden bedreigd door de Taliban vanwege hun werkzaamheden voor internationale organisaties. Deze documenten kunnen om die reden niet relevant zijn bij de beoordeling van eisers asielrelaas. In het zesde document wordt wel een verband gelegd tussen de werkzaamheden en de oproep om te zich te melden, maar dit document dateert van vóór de machtsovername door de Taliban en dus nog voordat eiser Afghanistan had verlaten. Niet valt in te zien waarom eiser in deze asielprocedure geen melding heeft gemaakt van deze oproep. Verweerder heeft de stelling ter zitting dat deze documenten de dreiging vanuit de Taliban jegens eiser en zijn vader onderbouwen, terecht tegenstrijdig geacht met eisers eerdere verklaringen over de dreigementen richting zijn vader.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op deze argumenten en in samenhang bezien, zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat het asielrelaas, en in het bijzonder de gestelde problemen met de Taliban, ongeloofwaardig is. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.