Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over de omgangsregeling met hun minderjarige kind. De vader had verzocht om een omgangsregeling en om gezamenlijk gezag over het kind. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen ruimte was om een omgangsregeling vast te leggen, omdat de vader moeilijk bereikbaar was voor hulpverlening, wat essentieel is voor het vormgeven van de omgang. De moeder was bereid om omgang te faciliteren, maar alleen als dit op een veilige manier kon. De rechtbank wees de verzoeken van de vader af, maar gaf aan dat de ouders zich vrijwillig konden aanmelden voor begeleide omgang.
Daarnaast werd het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over het kind afgewijzen. De rechtbank stelde vast dat de ouders niet in staat waren om op constructieve wijze met elkaar te communiceren, wat noodzakelijk is voor gezamenlijke gezagsuitoefening. De rechtbank benadrukte dat het in het belang van het kind is dat er continuïteit in het contact met de vader is, maar dat dit alleen kan als de vader zich inzet voor hulpverlening. De rechtbank legde ook een voorlopige informatieregeling vast, waarbij de moeder de vader eenmaal per maand via Whatsapp informeert over het kind. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.