ECLI:NL:RBDHA:2025:6091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.14990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Hongaarse nationaliteit. De eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet gemotiveerd zijn betwist door de eiser. De rechtbank oordeelt dat de gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn, en dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen andere, minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14990

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd de rechtbank toestemming gegeven de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 9 april 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Hongaarse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1975.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. In zijn inleidende beroepschrift voert eiser aan dat hij op onjuiste gronden in bewaring is gesteld. Daarnaast kan de maatregel bij de afweging van de belangen niet redelijk worden geacht.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet gemotiveerd heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd, kunnen de maatregel dragen en zijn ze voldoende om een risico op onttrekking aan te nemen.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Eiser heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.