Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had op 21 januari 2025 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, met als reden dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op dezelfde dag uitspraak gedaan in de aanverwante zaak NL25.3179, waarin het beroep van de verzoeker gegrond werd verklaard. Hierdoor was de voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de kosten voor rechtsbijstand door een derde zijn meegenomen. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, in aanwezigheid van de griffier mr. P.C.J. Lindeijer, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.