ECLI:NL:RBDHA:2025:6102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.13219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in asielprocedure

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij zij ook schadevergoeding had verzocht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel langer duurde dan noodzakelijk, omdat er geen zicht was op een snelle behandeling van de asielprocedure. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had aangetoond waarom de maatregel moest worden voortgezet, ondanks de aanzienlijke tijd die eiseres al in bewaring zat. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel met ingang van 10 april 2025. Tevens wees de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel)

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 november 2024 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiseres heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiseres heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 februari 2025 (in de zaak NL25.4448) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
3. Eiseres voert aan dat de bewaring inmiddels niet meer zo kort mogelijk duurt als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Er is nog geen zittingsdatum bekend in de asielprocedure. In de reactie op het door verweerder toegezonden voortgangsrapportage voert gemachtigde van eiseres aan dat hieruit blijkt dat verweerder de noodzaak van de voortgang van de detentie niet daadwerkelijk voortdurend toetst. De maatregel duurt niet zo kort als mogelijk, ook niet als de zaak aan de criteria van de Afdeling op dit punt wordt getoetst.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Onder verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van
28 juni 2024 [1] is de rechtbank van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of de
vreemdeling voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring is gehouden, zoals is bepaald in
artikel 9, eerste lid, eerste volzin van de Opvangrichtlijn, van belang is dat verweerder tijdig
op het asielverzoek heeft beslist en het asielberoep binnen afzienbare termijn op een zitting
is behandeld. Eiseres heeft op 22 november 2024 een asielaanvraag gedaan en haar is op
diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de
Vw 2000 opgelegd. Op 5 december 2024 is haar asielaanvraag als kennelijk ongegrond
afgewezen. Op 10 december 2024 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het is aan verweerder om de voortgang van de behandeling van de asielprocedure te bewaken en een doorlopende belangenafweging te maken over de vraag of de bewaring gelet op de duur en de nog te verwachten duur daarvan, al dan niet onevenredig bezwarend moet worden geacht. De rechtbank stelt voorop dat het de voorkeur verdient dat een beroep tegen een asielbesluit zo snel mogelijk op zitting wordt gepland, zeker als de vreemdeling in bewaring is gesteld.
6. In het geval van eiseres is de behandeling van haar asielberoep nog niet op een zitting gepland door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, die het beroep tegen het asielbesluit moet beoordelen. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat zittingsplaats Roermond het beroep zonder zitting wilde afdoen, maar eiseres heeft aangegeven dat zij toch ter zitting gehoord wilde worden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat er vervolgens geen verdere pogingen zijn ondernomen om te zorgen dat het beroep of in ieder geval het verzoek om een voorlopige voorziening zo spoedig mogelijk op een zitting wordt geplaatst, ondanks dat verweerder hiertoe gehouden is op grond van zijn beleid. Het feit dat evenmin is gebleken dat de gemachtigde van eiseres in de asielprocedure een (schriftelijk) verzoek aan de rechtbank heeft gedaan om een spoedige behandeling te bewerkstelligen, maakt dit niet anders. Daarnaast heeft verweerder in het kader van deze procedure niet uitgezocht wat het te verwachten tijdspad is voor de behandeling van het asielberoep en is er geen enkele indicatie wanneer dat beroep op zitting kan worden behandeld.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden, gelet op het tijdsverloop en het gebrek aan uitzicht op een behandeling van het asielberoep, de vrijheidsontneming langer duurt dan noodzakelijk in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Ter zitting is door verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom in onderhavige zaak, waarin er geen zicht is op een snelle behandeling van de asielprocedure en eiseres al een aanzienlijke termijn in bewaring zit, de maatregel van bewaring desondanks moet worden voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van eiseres daarmee zwaarder dan het grensbewakingsbelang dat verweerder heeft bij handhaving van de maatregel.
7. Het beroep wordt gegrond verklaard en de rechtbank beveelt opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 10 april 2025. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Omdat de maatregel vanaf heden onrechtmatig is geworden, bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 10 april 2025;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639.