ECLI:NL:RBDHA:2025:6103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.13866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse onderdaan in het kader van terugkeerprocedures en de toepassing van richtlijn 2008/115

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse onderdaan, eiser, die in Nederland verblijft zonder geldige verblijfsvergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie op 19 maart 2025 een bewaringsmaatregel heeft opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou kunnen ontwijken of belemmeren. Eiser heeft in zijn beroepsgrond aangevoerd dat er een verlengingsbesluit had moeten worden genomen, omdat hij sinds 24 mei 2024 ononderbroken in bewaring is gehouden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en dat de minister niet verplicht was om ambtshalve te onderzoeken of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit dat op 5 januari 2025 is genomen, rechtsgeldig is en dat eiser op dat moment geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.13866

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

geboren op [geboortedatum] 1996, Algerijnse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Volker).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 25 maart 2025 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, welk beroep tevens wordt aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de oplegging van de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft in de maatregel, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit, vijf zogenoemde zware gronden en vier zogenoemde lichte gronden opgevoerd.
2. Eiser heeft als eerste beroepsgrond aangevoerd dat er een verlengingsbesluit had moeten worden genomen omdat hij vanaf 24 mei 2024 ononderbroken in bewaring wordt gehouden. Dat eiser op enig moment gedurende deze periode van vreemdelingenbewaring formeel rechtmatig verblijf genoot, maakt niet dat er geen sprake was van vreemdelingenbewaring in de zin van de Terugkeerrichtlijn, aldus eiser. Eiser verzoekt de rechtbank, indien de rechtbank dit niet volgt, om de navolgende prejudiciële vragen voor het leggen aan het Hof:
(…)
“-
1. Of de Tri ook van toepassing is op een vreemdeling die al geruime tijd in vreemdelingenbewaring zit en op enig moment tijdens die (nog immer onafgebroken voortdurende vreemdelingenbewaring) asiel heeft gevraagd, op grond van welke (herhaalde en kansloze) aanvraag gedurende enige dagen procedureel rechtmatig verblijf is ontstaan.
-2. Indien dat het geval is de prejudiciële vraag te stellen over de vraag of tijdelijk rechtmatig verblijf en dientengevolge detentie op grond van Artikel 59, eerste lid, onder B, maakt dat de Tri, artikel 15, leden 5 en 6, geen verlengingsbesluit naar nationaal recht vereisen, ook niet nadat de vreemdelingendetentie weer is teruggeklapt naar de grondslag 59, eerste lid onder a, Vw en opgeteld ononderbroken aanzienlijk langer heeft geduurd dan zes maanden.”
(…)
Eiser heeft als tweede beroepsgrond aangevoerd dat hij reeds langdurig in Europa en Nederland verblijft en dat hij hierdoor een beschermd privéleven heeft opgebouwd in de zin van artikel 8 EVRM dan wel artikel 7 van het Handvest. Daar heeft verweerder bij het uitvaardigen van het terugkeerbesluit en inreisverbod geen ambtshalve onderzoek naar gedaan. Voordat verweerder een vreemdeling uitzet moet verweerder altijd kijken of er geen andere regulariseringsgrond aanwezig is waardoor de uitzetting achterwege moet blijven. In het kader van het terugkeerbesluit dient verweerder tevens expliciet te overwegen of er gronden zijn om over te gaan tot te gaan tot al dan niet tijdelijke regularisering van de vreemdeling. Om die reden ligt het dan op de weg van verweerder om ambtshalve over te gaan tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van 8 EVRM dan wel 7 Handvest dan wel enige andere juridische grondslag en daarbij te motiveren waarom dat niet wordt gedaan. Eiser stelt zich hiermee op het standpunt dat artikel 6, lid 4, Tri een Unierechtelijke grondslag bevat voor een verzoek om toetsing aan het Unierecht, zoals 7 Handvest-privéleven of enige ander Unierechtelijke grondslag danwel tevens 8 EVRM-privéleven. Verweerder is volgens eiser verplicht om bij het opleggen van een terugkeerbesluit ambtshalve na te gaan of er een reden is om tot regularisatie over te gaan. Eiser leidt uit het arrest Ararat af dat het redelijk is om te stellen dat een terugkeerbesluit pas kan worden opgelegd als -ook ambtshalve- op kenbare wijze in een appellabel besluit álle mogelijke alternatieven voor een terugkeerbesluit zijn beoordeeld en afgewezen en ook voor het overige uitvoering van het terugkeerbesluit daadwerkelijk mogelijk is op rechtmatige wijze. Pas dan kan in redelijkheid worden overgegaan tot verwijdering. Nu het terugkeerbesluit en inreisverbod in het geval van eiser niet aan die criteria voldoen, is ook de bewaring op basis van het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet rechtmatig en dient te worden opgeheven. Eiser heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat gelet op de duur van de bewaring, een belangenafweging noopt tot opheffing van de maatregel. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat eiser niet uitzetbaar lijkt te zijn ingetrokken omdat inmiddels een lp is afgegeven door de Algerijnse autoriteiten en de feitelijke uitzetting met escorts is voorzien op 14 april 2025.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en motiveert dit als volgt.
4. Eiser heeft op 30 oktober 2021 en op 11 april 2024 asielaanvragen gedaan. Deze asielaanvragen zijn niet ingewilligd en dit is kenbaar gemaakt in zogenoemde meeromvattende beschikkingen die tevens een terugkeerbesluit omvatten. Eiser is over beide asielaanvragen inhoudelijk gehoord en in beide beschikking heeft een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico plaatsgevonden. Beide beschikkingen zijn door de rechter gecontroleerd omdat eiser rechtsmiddelen heeft aangewend tegen deze beschikkingen en beide beschikkingen zijn door de rechter rechtmatig bevonden.
5. Eiser is op 25 mei 2024 in bewaring gesteld ter fine van terugkeer naar zijn land van herkomst Algerije. Het terugkeerbesluit dat de grondslag vormt voor de oplegging van de maatregel op 25 mei 2024, staat in rechte vast en ligt niet voor ter toetsing in de onderhavige procedure en de oplegging van de maatregel van 25 mei 2024 ook niet. Eiser is sinds de oplegging van deze maatregel op 25 mei 2024 ononderbroken in bewaring gehouden tot aan de dag van de feitelijke uitzetting op 14 april 2025. Eiser heeft gedurende de periode van 25 mei 2024 tot en met 14 april 2025, dus de gedurende de periode dat hij in bewaring wordt gehouden, meerdere aanvragen om een verblijfsrecht gedaan. Door het doen van een aanvraag om verblijf verkrijgt eiser procedureel rechtmatig verblijf en dienen de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit en de terugkeerprocedure te worden geschorst. Het doen van een verblijfsaanvraag vanuit deze bewaring, betekent daarom dat de rechtsgrond die ziet op verwijdering komt te ontvallen en verweerder moet onderzoeken of het opleggen van een opvolgende bewaringsmaatregel op een andere grondslag noodzakelijk, proportioneel en evenredig is. Op het moment dat een dergelijke aanvraag wordt afgewezen, is verweerder verplicht om vast te stellen dat het verblijf van eiser illegaal is. Uit het eerste lid van artikel 6 van richtlijn 2008/115 volgt immers dat er, zodra vaststaat dat een derdelander illegaal op het grondgebied verblijft, een terugkeerbesluit tegen hem moet worden uitgevaardigd, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 van dat artikel neergelegde uitzonderingen en met strikte inachtneming van de in artikel 5 van deze richtlijn gestelde vereisten.
6. Het Hof heeft in het arrest Ararat van 17 oktober 2024 (arrest van het Hof van 17 oktober 2024, in de zaak Ararat, C-156/23, ECLI:EU:C:2024:892) onder meer het navolgende overwogen:
(…)

31 Volgens artikel 2, lid 1, van richtlijn 2008/115, en behoudens de in artikel 2, lid 2, ervan bepaalde uitzonderingen, is deze richtlijn van toepassing op iedere illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdaan van een derde land. Verder volgt uit artikel 3, punt 2, van die richtlijn, gelezen in samenhang met in het bijzonder artikel 1 ervan, dat iedere onderdaan van een derde land die zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt zonder te voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot dan wel verblijf of vestiging in die lidstaat, zich alleen al om die reden illegaal op het grondgebied van die lidstaat bevindt en binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt [zie in die zin arresten van 19 juni 2018, Gnandi, C‑181/16, EU:C:2018:465, punt 39; 3 juni 2021, Westerwaldkreis, C‑546/19, EU:C:2021:432, punten 43 en 44, en 9 november 2023, Odbor azylové a miční politiky MV (Werkingssfeer van de terugkeerrichtlijn), C‑257/22, EU:C:2023:852, punt 36].

32 De werkingssfeer van deze richtlijn wordt dus uitsluitend bepaald door de situatie van illegaal verblijf waarin een onderdaan van een derde land zich bevindt, ongeacht de redenen die aan die situatie ten grondslag liggen of de maatregelen die tegen hem kunnen worden genomen (arrest van 3 juni 2021, Westerwaldkreis, C‑546/19, EU:C:2021:432, punt 45).

(…)
7. De rechtbank overweegt dat (onder meer) uit bovengenoemde arrest blijkt eiser -uitsluitend- onder richtlijn 2008/115 valt op het moment dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. In de bewoordingen van deze richtlijn en in de Hofjurisprudentie is geen enkele aanwijzing te vinden dat een vorm van rechtmatig verblijf die niet is gebaseerd op vergunningverlening moet worden opgevat als “illegaal verblijf”. De Uniewetgever heeft in artikel 3, lid 3, van richtlijn 2008/115 “illegaal verblijf” nu juist gedefinieerd als “ de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat, van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van de Schengengrenscode, of aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in die lidstaat”. Procedureel rechtmatig verblijf is dus ook rechtmatig verblijf in de zin van richtlijn 2008/115. Op het moment dat een derdelander illegaal verblijft en dus onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 valt, dient verweerder deze derdelander in beginsel te verwijderen indien hij niet zelfstandig gevolg geeft aan zijn terugkeerverplichting. De ratio van het verlenen van “procedureel rechtmatig verblijf” is nu juist dat wordt toegestaan in Nederland te verblijven in afwachting van afronding van de betreffende procedure. Het standpunt van eiser dat hij gedurende procedures die verband houden met aanvragen toch onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 zou vallen impliceert dat hij verwijderbaar zou zijn. De rechtbank volgt dit dus niet. Door het indienen van -naar zijn zeggen kansloze- aanvragen, heeft eiser bewerkstelligd dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft gekregen en de rechtsgevolgen van het eerder genomen terugkeerbesluit moesten worden geschorst. Verweerder is, indien deze rechtsgevolgen worden geschorst, niet verplicht en ook niet bevoegd, om aan de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst te werken. In al die periodes dat eiser aanvragen heeft gediend waarop nog niet was beslist, heeft eiser niet illegaal in Nederland verbleven en is richtlijn 2008/115 dan ook niet op hem van toepassing geweest. Voor zover eiser stelt dat de gehele periode van ononderbroken tenuitvoerlegging van opvolgend en aansluitend opgelegde bewaringsmaatregelen moet worden betrokken bij de beoordeling of een verlengingsbesluit had moeten worden genomen, geeft dit blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover in artikel 15 van richtlijn 2008/115 is bepaald wat de maximale, al dan niet verlengde, duur is van een maatregel die is opgelegd om de terugkeer op grond van deze richtlijn te effecturen, houdt dit uitsluitend verband met een vrijheidsontnemende maatregel om deze richtlijn ten uitvoer te leggen.
8. Anders dan eiser stelt betekent het moeten schorsen van de gevolgen van een terugkeerbesluit in verband met het verlenen van procedureel rechtmatig verblijf niet dat eiser onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 blijft vallen. En anders dan eiser stelt is geen sprake van schending van Unierecht door “het buiten werking laten” van deze richtlijn en wordt de effectieve werking van deze richtlijn niet ontnomen door het opleggen van een maatregel op een andere grondslag. Eiser valt eenvoudigweg niet onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 indien er geen sprake is van illegaal verblijf. Met deze stelling miskent eiser bovendien dat de Opvangrichtlijn en de Dublinverordening een zelfstandige Unirechtelijke grondslag bieden om een derdelander in bewaring te kunnen stellen als aan de specifiek voor die grondslag geldende rechtmatigheidsvereisten is voldaan. Deze grondslagen sluiten elkaar ook uit, met andere woorden, eiser kan slechts onder ofwel de Dublinverordening, ofwel richtlijn 2008/115, ofwel richtlijn 2013/33 vallen en bewaringsmaatregel kan dan ook slechts op één van deze instrumenten zijn gestoeld. Voor zover aansluitend opvolgende maatregelen op verschillende grondslagen zijn opgelegd, staan er zogenoemde “schotten” tussen deze maatregelen. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van het Hof van 4 oktober 2024 in de zaak Bouskoura (C tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C‑387/24 PPU, ECLI:EU:C:2024:868).
9. Verweerder heeft de thans geldende maatregel opgelegd op 19 maart 2025 en is dus pas als deze maatregel zes maanden onafgebroken voortduurt verplicht om een verlengingsbesluit te nemen. Eiser heeft overigens niet betwist dat tijdig een zogenoemde “verzwaarde belangenafweging” is verricht, welke belangenafweging is vereist als de totale duur van de tenuitvoerlegging van opvolgende maatregelen, al dan niet onderbroken door strafrechtelijke vrijheidsontneming, zes maanden bestrijkt. De rechtbank willigt het verzoek om de voorgestelde prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof niet in omdat de rechtbank meent de antwoorden op deze vragen reeds af te kunnen leiden uit de bewoordingen en systematiek van richtlijn 2008/115 en de Hofjurisprudentie.
10. De beroepsgrond van eiser dat artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115 een Unierechtelijke grondslag bevat voor een verzoek om toetsing aan het Unierecht, zoals 7 Handvest-privéleven of enige ander Unierechtelijke grondslag danwel tevens 8 EVRM-privéleven slaagt niet. De rechtbank begrijpt deze grond, gelet op de schriftelijke en mondelinge toelichting, aldus dat verweerder verplicht zou zijn om uit eigen beweging na te gaan of eiser voor “een verblijfsrecht” in aanmerking komt alvorens hij een terugkeerbesluit mag opleggen. Eiser stelt zich namelijk op het standpunt dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van een terugkeerbesluit moet nagaan of er een regulariseringsgrond aanwezig is. De rechtbank volgt dit niet.
11. De rechtbank overweegt allereerst dat het op 5 januari 2025 genomen besluit op de asielaanvraag, welk besluit een terugkeerbesluit omvat en op grond waarvan eiser thans in bewaring wordt gehouden, niet ter toetsing voorligt en door de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in de uitspraak van 18 maart 2025 (NL25.641 en NL25.642, niet gepubliceerd) is gecontroleerd en rechtmatig is geacht.
12. De rechtbank overweegt overigens dat artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115 weliswaar aan lidstaten de mogelijkheid biedt om een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft op basis van hun nationale recht een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven in plaats van een terugkeerbesluit te nemen. Deze mogelijkheid brengt evenwel geen Unierechtelijke verplichting voor verweerder mee om uit eigen beweging na te gaan of aan eiser een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning moet worden verleend en daarom zou moeten worden afgezien van het vaststellen van onrechtmatig verblijf. Het Hof heeft meerdere malen uitdrukkelijk overwogen dat de bij richtlijn 2008/115 ingestelde gemeenschappelijke normen en procedures alleen betrekking hebben op de vaststelling en de uitvoering van terugkeerbesluiten, aangezien deze richtlijn niet beoogt alle voorschriften van de lidstaten inzake het verblijf van vreemdelingen te harmoniseren. Het opleggen van een terugkeerbesluit behelst de vaststelling van onrechtmatig verblijf. Aan eiser zijn meerdere terugkeerbesluiten opgelegd omdat eiser meerdere aanvragen heeft gedaan om verblijf, waaronder zowel asielaanvragen als aanvragen om verblijf op reguliere gronden. Eiser is gehoord op zijn aanvragen, dan wel heeft hij deze aanvragen toegelicht voorafgaand aan de beslissing op deze aanvragen. Al deze aanvragen zijn afgewezen en in al deze besluiten is vastgesteld dat eiser onrechtmatig verblijft. Indien eiser -alsnog- een verblijfsvergunning wenst te verkrijgen, dient hij hiertoe een aanvraag te doen. Als eiser een aanvraag doet, zal verweerder die moeten beoordelen en op deze aanvraag moeten beslissen. Richtlijn 2008/115 ziet niet op de verkrijging van een verblijfsrecht of andere toestemming van verblijf, aan deze richtlijn kan dan ook geen verblijfsrecht worden ontleend en uit deze richtlijn kan dan ook geen verplichting voor verweerder voortvloeien om uit eigen beweging na te gaan of het verblijf van een derdelander moet worden geregulariseerd door een verblijfsvergunning of andere toestemming voor verblijf te geven. Artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115 brengt om dezelfde redenen ook geen verplichting mee voor de rechterlijke autoriteit om in de bewaringsprocedure ambtshalve na te gaan of een verblijfsvergunning of andere toestemming van verblijf moet worden verleend. De mogelijkheid die de Uniewetgever in deze bepaling aan de lidstaten biedt om bij wijze van uitzondering op de plicht om een terugkeerbesluit te nemen jegens illegaal verblijvende derdelanders, te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen beslissen deze derdelander een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven, betekent dus niet dat niet mag worden verwacht dat de daartoe een aanvraag om zo een verblijfsrecht wordt gedaan. Richtlijn 2008/115 regelt dit namelijk niet en de wijze waarop de lidstaten al dan niet van deze bevoegdheid gebruik maken valt dan ook onder de procedurele autonomie van de lidstaten. Verweerder geeft invulling aan deze bevoegdheid door het zogenoemde “buiten schuld-beleid” te voeren. De rechtbank overweegt in dit kader tot slot dat deze Unierechtelijke bevoegdheid voor de lidstaten geen verplichting voor verweerder meebrengt om in elke concrete procedure waarin hij een terugkeerbesluit neemt na te gaan waarom hij geen verblijfsrecht verleent. Een bevoegdheid voor verweerder die is gebaseerd op een nationaalrechtelijke regeling of beleid brengt dus een andere onderzoeksplicht en motiveringsplicht mee dan een Unierechtelijke bevoegdheid voor de lidstaten om een regeling te maken en beleid te voeren.
13. De vraag of aan eiser al dan niet een verblijfsvergunning of andere toestemming van verblijf moet worden verleend, vergt een andere beoordeling dan de vraag of het eenmaal vastgestelde terugkeerbesluit kan dienen als grondslag voor een bewaringsmaatregel ter fine van uitzetting.
14. Uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat een derdelander, wanneer hij binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt, in beginsel met het oog op zijn terugkeer moet worden onderworpen aan de gemeenschappelijke normen en procedures waarin die richtlijn voorziet, zolang zijn verblijf niet – in voorkomend geval – is geregulariseerd (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 12 september 2024 in de zaak Changu, C-352/23, ECLI:EU:C:2024:748, punt 56 en het arrest van het Hof van 22 november 2022, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Medicinale Cannabis, C-69/21, EU:C:2022:913, punt 52.).
15. Het Hof heeft ook reeds gepreciseerd dat uit artikel 5 van richtlijn 2008/115, dat een algemene regel vormt die de lidstaten in acht moeten nemen bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, onder meer volgt dat de bevoegde nationale autoriteiten in alle fasen van de terugkeerprocedure het beginsel van non-refoulement dienen te eerbiedigen (arrest van het Hof van 17 oktober 2024, in de zaak Ararat, C-156/23, ECLI:EU:C:2024:892, punt 35).
16. Artikel 5 van richtlijn 2008/115 bepaalt het navolgende:
(…)
Artikel 5 - Non-refoulement, belang van het kind, familie- en gezinsleven en gezondheidstoestand
Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met:
a.
a) het belang van het kind;
b) het familie- en gezinsleven;
c) de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land,
en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement.
(…)
17. De rechtbank merkt op dat uit de bewoordingen van deze bepaling niet blijkt dat deze verplichting om met de genoemde belangen rekening te houden en het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen is beperkt tot het nemen van een terugkeerbesluit, maar nu juist volgt dat deze verplichting van de autoriteiten gedurende de gehele tenuitvoerlegging van de richtlijn geldt. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft reeds eerder overwogen dat met het nemen van een bewaringsmaatregel ter fine van uitzetting, richtlijn 2008/115 ten uitvoer wordt gelegd (vergelijk de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3272 en van 11 april 2025 ECLI:NL:RBDHA:2025:6038).
18. Het terugkeerbesluit dat op 5 januari 2025 als onderdeel van de meeromvattende beschikking op de asielaanvraag van eiser van 11 december 2024 is genomen en dat de grondslag vormt voor de thans geldende maatregel staat, zoals hiervoor overwogen, in rechte vast, is dus rechtsgeldig en ligt in de onderhavige procedure niet ter toetsing voor. De rechtbank zal wel moeten beoordelen of de verwijdering op grond van een rechtsgeldig terugkeerbesluit kan plaatsvinden en dus of de bewaringsmaatregel op grond van dit terugkeerbesluit kan worden opgelegd.
19. Eiser heeft ten tijde van de oplegging van de maatregel geen rechtmatig verblijf en valt onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115. Omdat eiser niet zelfstandig heeft voldaan aan zijn terugkeerverplichting, is verweerder gehouden de terugkeer ter hand te nemen en eiser te verwijderen. In het terugkeerbesluit is Algerije als land van bestemming genoemd, zodat de terugkeer moet zijn gericht op Algerije.
20. Het verbod op refoulement is absoluut en dit verbod brengt niet alleen verplichtingen voor verweerder mee, maar ook voor de rechter. De rechtbank is (ook) gehouden om ambtshalve na te gaan of bij het opleggen van een bewaringsmaatregel ter fine van terugkeer, het beginsel van non-refoulement is geëerbiedigd. De rechtbank moet immers zo nodig ambtshalve de rechtmatigheidsvereisten van de bewaringsmaatregel controleren en het terugkeerbesluit is de grondslag van de te toetsen maatregel die ziet op de verwijdering. Als de verwijdering in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement kan er ook geen bewaringsmaatregel met als doel het realiseren van de verwijdering worden opgelegd, daargelaten dat het Hof heeft uitgelegd dat er in die situatie geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd (arrest van het Hof van 6 juli 2023 in de zaak Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl tegen A.A. C-663/21, ECLI:EU:C:2023:540).
21. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 april 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:6038). De rechtbank heeft vastgesteld, zoals hiervoor overwogen, dat het refoulementrisico in twee eerdere procedures inhoudelijk is beoordeeld door verweerder en is gecontroleerd door de rechter. Er zijn in dit dossier geen indicaties gebleken en dit is door eiser ook niet gesteld, dat het een actuele beoordeling van het refoulementrisico is vereist. De rechtbank wijst er hierbij op dat de laatste controle van het beginsel van non-refoulement door de rechter op 18 maart 2025 heeft plaatsgevonden en de maatregel één dag later, op 19 maart 2025, is opgelegd.
22. De rechtbank overweegt dat ook indien het terugkeerbesluit dat ten grondslag ligt aan een bewaringsmaatregel die fine van uitzetting wordt opgelegd in rechte vaststaat, niet ondenkbaar is dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen in de weg staan aan verwijdering. Artikel 5 van richtlijn 2008/115 is gericht tot de lidstaten en dus tot de autoriteiten van die lidstaten, waaronder de rechterlijke autoriteiten. Ook indien jegens de derdelander een rechtsgeldig terugkeerbesluit is genomen dat reeds in rechte vast is komen te staan en dat in de betreffende nationale procedure niet ter toetsing staat, dient derhalve te worden beoordeeld of de in artikel 5 genoemde belangen in de weg staan aan verwijdering. Indien dit het geval is, tast dit niet het terugkeerbesluit aan omdat dit terugkeerbesluit rechtsgeldig blijft tenzij rechtmatig verblijf wordt verkregen. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat de beoordeling of de in artikel 5 genoemde belangen in de weg staan aan verwijdering, geen beoordeling vergt van mogelijke aanspraken op een verblijfsvergunning of andere toestemming van verblijf. De rechtbank merkt ook uitdrukkelijk op dat het refoulementverbod en dus het grondrecht om gevrijwaard te blijven van een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie absoluut is, terwijl andere grondrechten dit niet zijn. Het Hof heeft weliswaar meermalen geduid dat het hoofddoel van richtlijn 2008/115 erin is gelegen om een doeltreffend verwijderings‑ en terugkeerbeleid te ontwikkelen, met zoals volgt uit de overwegingen 2 en 4 daarvan, de volledige eerbiediging van de grondrechten en de waardigheid van de betrokkenen en dat hieruit volgt dat de lidstaten bij de uitvoering van richtlijn 2008/115 de door het Handvest aan die derdelander toegekende grondrechten moeten eerbiedigen (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 22 november 2022, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Medicinale Cannabis, C-69/21, EU:C:2022:913, punten 88 en 89). Het Hof heeft echter ook reeds geduid dat grondrechten zoals het recht op privéleven en het belang van het kind, geen absolute grondrechten zijn. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van het Hof van 22 februari 2022 in de zaak XXXX (XXXX tegen Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen,C-483/20, ECLI:EU:C:2022:103). De omstandigheid dat sprake is van feitelijk verblijf van enige duur op het grondgebied, zoals door eiser naar voren gebracht, staat dus niet zonder meer in de weg aan de verwijdering.
23. Het Hof heeft in de arresten van 14 januari 2021 in de zaak C-441/19, TQ (arrest van het Hof van 14 januari 2021 in de zaak TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9) en van 22 november 2022 in de zaak X, Medicinale Cannabis (arrest van het Hof van 22 november 2022 in de zaak X, Medicinale Cannabis, C‑69/21, ECLI:EU:C:2022:913) nader gepreciseerd op welke wijze de lidstaten aan de verplichting die artikel 5 van richtlijn 2008/115 oplegt, invulling dienen te geven in het geval de derdelander minderjarig, dan wel ernstig ziek is.
24. Het Hof heeft in deze arresten nader uiteengezet wanneer de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen in de weg staan aan het nemen van een terugkeerbesluit. De rechtbank overweegt dat indien deze belangen pas ontstaan of pas blijken nadat het terugkeerbesluit in rechte is komen vast te staan, deze belangen in de weg kunnen staan aan de effectuering van dit terugkeerbesluit en dus in de weg staan aan de verwijdering. Als deze omstandigheden blijken na oplegging van het terugkeerbesluit en voorafgaand aan oplegging van de maatregel, staan deze in de weg aan oplegging van de maatregel. Indien belangen die in de weg staan aan de verwijdering, blijken na oplegging van de maatregel, dient de maatregel ter fine van verwijdering te worden opgeheven. In beide gevallen zal eerst een aanvullend terugkeerbesluit moeten worden genomen indien verweerder een eerder genomen rechtsgeldig terugkeerbesluit wil effectueren. Verweerder dient dan de derdelander te horen over de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en in zijn terugkeerbesluit vast te stellen dat sprake is van illegaal verblijf en kenbaar te motiveren dat de door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden niet in de weg staan aan de oplegging van een aanvullend terugkeerbesluit en de verwijdering.
25. Verweerder dient, indien nadat een terugkeerbesluit in rechte vast is komen te staan, maar nadien de artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen ontstaan, bekend worden of wezenlijk wijzigen ten opzichte van het moment dat het terugkeerbesluit in rechte is komen vast te staan, een aanvullend terugkeerbesluit te nemen omdat in de nationale regelgeving niet is voorzien in een zelfstandig verwijderingsbesluit. Indien de bewaringsrechter de vraag of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen in de weg staan aan de verwijdering, niet bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel betrekt, kan dit meebrengen dat de verwijdering in strijd met deze bepaling plaatsvindt en de verwijdering dus in strijd met het Unierecht is. In de nationale regelgeving is niet voorzien in een zelfstandige beoordeling door verweerder voorafgaand aan de verwijdering en is niet voorzien door een rechterlijke toets. Weliswaar kan de vreemdeling bezwaar maken tegen de feitelijke uitzetting. De in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde verplichtingen richt zich echter tot de autoriteiten van de lidstaten, waaronder de rechterlijke autoriteit en bestaan onafhankelijk van de rechtsmiddelen die een vreemdeling kan aanwenden. Het nationale bestuursprocesrecht waarbij de rechter niet buiten de omvang van het geding mag treden en de bewaringsrechter daarom alleen de rechtmatigheid van de maatregel mag beoordelen, mag dus niet aan in de weg staan aan de verplichting van de bewaringsrechter om het Unierecht toe te passen en in de bewaringsprocedure te controleren of het beginsel van non-refoulement wordt geëerbiedigd en of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 in de weg staan aan de verwijdering in die gevallen dat de maatregel is opgelegd om de verwijdering te verzekeren en daarmee deze richtlijn ten uitvoer te leggen. Ook indien de bewaringsrechter dus niet gelijktijdig met de behandeling van een bewaringsberoep een beroep tegen het terugkeerbesluit behandelt en ook indien dit terugkeerbesluit reeds in rechte vaststaat, kan dit dus desondanks betekenen dat de bewaringsrechter afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, zo nodig ambtshalve en op tegenspraak, onderzoekt en beoordeelt of de effectuering van het terugkeerbesluit en dus de verwijdering verenigbaar is met het Unierecht. Indien dit niet het geval is moet de bewaringsrechter de maatregel die is opgelegd om de verwijdering te verzekeren opheffen. De rechtbank overweegt hierbij dat in een dergelijke situatie niet kan worden volstaan met het in bewaring houden van de derdelander en het alsdan nemen van een aanvullend terugkeerbesluit. Indien de bewaringsrechter tot de conclusie komt dat de verwijdering in strijd moet worden geacht met het Unierecht dient verweerder onmiddellijk het terugkeerproces te staken. Verweerder kan dus niet wachten met het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit tot het moment dat de feitelijke uitzetting wordt gepland. De maatregel wordt immers opgelegd om de verwijdering te bewerkstelligen. Als de verwijdering niet kan plaatsvinden, kan het met de maatregel beoogde doel nimmer worden bereikt en is de vrijheidsontneming dan ook niet gerechtvaardigd. Indien de vreemdeling in zijn bewaringsgehoor dus aangeeft dat zijn artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen wezenlijk zijn gewijzigd sinds de oplegging van het terugkeerbesluit dat als grondslag van de mogelijke maatregel dient, zal verweerder eiser hierover moeten bevragen en, als hij meent dat deze belangen niet aan verwijdering in de weg staan, een aanvullend terugkeerbesluit moeten nemen waarin hij deze beslissing kenbaar en dus voor de rechter toetsbaar motiveert.
26. De rechtbank overweegt dat eiser in zijn bewaringsgehoor en ter zitting op geen enkele wijze heeft gesteld en heeft geconcretiseerd dat zijn in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen wezenlijk anders zijn dan ten tijde van het daags voor de zitting genomen terugkeerbesluit en/of dat deze belangen in de weg staan aan terugkeer naar zijn land van herkomst en de verwijdering door verweerder. De rechtbank overweegt dat uit het bewaringsdossier, dat zeer omvangrijk is door alle aanvragen die eiser vanuit bewaring heeft gedaan, ook niet blijkt van indicaties dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen, die in voorgaande terugkeerbesluiten zijn beoordeeld nu zodanig zijn gewijzigd dat deze in de weg staan aan de verwijdering. De rechtbank heeft eiser ter zitting uitdrukkelijk gevraagd of hij inmiddels berust in terugkeer naar Algerije en eiser heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
27. De rechtbank concludeert dat eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld en dat verweerder voorafgaand aan oplegging van de maatregel geen actuele beoordeling heeft hoeven te maken van het refoulementrisico en geen nader onderzoek heeft hoeven doen naar de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen. Tijdens het onderzoek ter zitting van de bewaringsmaatregel zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de rechtbank dergelijk onderzoek alsnog geïndiceerd acht. Verweerder heeft dus terecht de verwijdering ter hand genomen omdat hij daartoe verplicht is uit hoofde van richtlijn 2008/115 en er geen beletselen zijn om eiser te verwijderen. Het in rechte vaststaande terugkeerbesluit moet door verweerder dus worden geëffectueerd en kan dienen als grondslag voor de bewaringsmaatregel die deze verwijdering moet verzekeren.
28. Het standpunt van eiser dat, gelet op de duur van de bewaring, een nadere belangenafweging moet worden verricht en die moet leiden tot opheffing van de maatregel slaagt niet. Eiser heeft vanuit bewaring meerdere aanvragen om een verblijfsvergunning gedaan. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze aanvragen zijn gedaan omdat deze steeds leiden tot opheffingen en “het omzetten” van de maatregel en dat wordt beoogd de invrijheidstelling te bewerkstelligen indien bij het opleggen van opvolgende maatregelen niet wordt voldaan aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank overweegt dat het steeds doen van nieuwe aanvragen en dus deze proceshouding van eiser, de totale duur van de vrijheidsontneming tot gevolg heeft gehad. Uit het dossier blijkt ook dat eiser niet is verschenen bij een presentatie en dat een eerder geplande vlucht geen doorgang heeft gevonden doordat eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Eiser wordt dus gedurende een zeer aanzienlijke periode in bewaring gehouden op grond van opvolgende bewaringsmaatregelen. Omdat deze duur te maken heeft met de proceskeuzes die eiser heeft gemaakt en omdat eiser niet heeft onderbouwd dat het ondergaan van de maatregel hierdoor onevenredig bezwarend is, is verweerder niet verplicht om eiser op grond van een nadere belangenafweging vanwege de enkele duur van de vrijheidsontneming in vrijheid te stellen. De rechtbank zal eiser ook niet in vrijheid stellen vanwege de duur van de ononderbroken tenuitvoerlegging van opvolgend opgelegde bewaringsmaatregelen.
29. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank heeft alle door eiser niet aan de orde gestelde overige rechtmatigheidsaspecten beoordeeld en stelt vast dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig heeft voortgeduurd. Verweerder heeft voldaan aan alle procedurele waarborgen, eiser is op de juiste grondslag in bewaring gesteld, verweerder heeft voorafgaand aan oplegging van de maatregel onderzocht of moest worden volstaan met een lichter middel, verweerder heeft de maatregel deugdelijk gemotiveerd, heeft voortvarend aan de verwijdering van eiser gewerkt en zicht op uitzetting heeft nimmer ontbroken omdat de Algerijnse nationaliteit van eiser reeds op 8 augustus 2024 is bevestigd en voor een eerder gepland vertrek ook reeds een lp was afgegeven. Het feitelijk vertrek met begeleiding van escorts zal ook op 14 april 2025, indien eiser hieraan meewerkt, plaatsvinden.
30. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
31. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 april 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.