Op 14 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, en de minister van Asiel en Migratie. Verzoeker had een aanvraag ingediend die door de minister op 12 februari 2025 was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoeker bezwaar gemaakt. De minister heeft op 3 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er onverwijlde spoed is, gelet op de betrokken belangen. Aangezien de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Dit houdt in dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.