ECLI:NL:RBDHA:2025:6160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.9297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Slovenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die een asielaanvraag had ingediend, niet in behandeling werd genomen door de minister van Asiel en Migratie. De minister stelde dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Slovenië een verzoek om internationale bescherming ingediend en Nederland had Slovenië verzocht om eiser terug te nemen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, maar verscheen niet op de zitting. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder claims van discriminatie en medische omstandigheden, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het besluit van de minister in stand bleef. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kuster).

Procesverloop

Met het besluit van 25 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag)
niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de
behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek van eiser om een voorlopige
voorziening (met zaaknummer NL25.9298), op 11 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht vooraf, niet verschenen, Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 27 december 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.1.
Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 18 november 2024 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Slovenië. Op 16 januari 2025 heeft Nederland aan Slovenië verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op23 januari 2025 heeft Slovenië dit verzoek, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, aanvaard.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Slovenië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Slovenië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Eiser voert aan dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser merkt als eerste op dat hij al lang wacht op de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. Hij stelt daarnaast dat hij een partner heeft met de Nederlandse nationaliteit die in Nederland woont. Eiser voert verder aan dat hij in Slovenië meerdere keren te maken heeft gehad met discriminatie en dat Palestijnen in Slovenië niet worden erkend. Tenslotte voert eiser aan dat hij depressief is en daar medicatie voor slikt. Het is voor hem onduidelijk of hij na overdracht aan Slovenië zijn medicatie nog zal krijgen.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) trekt verweerder een asielaanvraag onverplicht aan zich indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. In paragraaf C2/5 van de Vc staat verder dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht is.
4.2.
In de stelling van eiser dat hij al zo lang wacht op de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag ziet de rechtbank geen aanleiding voor verweerder om eisers asielverzoek aan zich te trekken. In deze procedure gaat het immers om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Eiser kan zijn asielmotief naar voren brengen bij de autoriteiten van Slovenië.
4.3.
Ook in de stelling van eiser dat hij een partner in Nederland heeft ziet de rechtbank geen aanleiding voor verweerder om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. De rechtbank stelt vast dat eiser hierover in wezen uitsluitend heeft herhaald wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, zonder te onderbouwen waar het bestreden besluit in tekortschiet. De enkele opmerking dat de redenering van verweerder niet kan worden gevolgd is onvoldoende. Verweerder is in het bestreden besluit al ingegaan op de zienswijze. Van eiser mag worden verwacht dat hij in de gronden van beroep uitlegt waarom hij het niet eens is met de motivering van verweerder in het bestreden besluit. Een enkele herhaling van de zienswijze is daartoe onvoldoende en kan dan ook niet worden aangemerkt als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169). De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan verweerder in het bestreden besluit.
4.4.
Met betrekking tot de door eiser gestelde discriminatie stelt de rechtbank vast dat eiser ook hier in wezen uitsluitend heeft herhaald wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, zonder te onderbouwen waar het bestreden besluit in tekortschiet. Verweerder is hier, naast de opmerking dat eiser dit pas in de zienswijze naar voren heeft gebracht, in het bestreden besluit gemotiveerd op ingegaan. Onder verwijzing naar bovenstaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan verweerder in het bestreden besluit.
4.5.
Eiser doet een beroep op het arrest C.K. Hieruit blijkt dat een overdracht op zichzelf een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling kan opleveren. Met name als de overdracht van een vreemdeling met bijzonder ernstige psychische of lichamelijke problemen een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, moet verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Overdracht mag ook niet plaatsvinden als er geen passende medische zorg beschikbaar is in de verantwoordelijke lidstaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. niet is gebleken, nu eiser in de asielprocedure geen objectieve medische documenten heeft overgelegd. Ook heeft eiser geen objectieve stukken overgelegd waarin wordt ingegaan op de gevolgen van een overdracht naar Slovenië. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om te veronderstellen dat overdracht een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling oplevert. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2023 (NL23.16725) treft geen doel, omdat de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met die van eiser, aangezien in die zaak verschillende medische stukken zijn overgelegd.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en derhalve ook niet genoegzaam is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft.
6. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.