ECLI:NL:RBDHA:2025:6203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
25.10085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een opvolgend beroep van eisers omdat de minister niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag van 7 november 2022 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en heeft het beroep zonder zitting behandeld. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.

De rechtbank heeft eerder een beroep van eisers gegrond verklaard en de minister een termijn van acht weken gegeven om een besluit te nemen, wat niet is gebeurd. Het huidige beroep is ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister een nieuwe beslistermijn van zes weken opgelegd, met de mogelijkheid van een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de minister en de gevolgen van het niet naleven van de opgelegde termijnen. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken een besluit op de aanvraag van eisers bekend te maken, en bij niet-naleving is de minister aan eisers een dwangsom verschuldigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10085

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het opvolgend beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 7 november 2022 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]
1.2.
Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag gegrond verklaard (NL24.12846 en NL24.12848), en de minister een termijn van acht weken opgelegd om alsnog een besluit kenbaar te maken. Dat heeft de minister niet gedaan. Eisers hebben vervolgens onderhavig beroep ingesteld. [2]
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 16 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13031) geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk geachte ‘first in first out’ (hierna: fifo)-principe van de minister. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo-principe ter hand wordt genomen. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven de aanvraag van eisers inmiddels te hebben toegewezen aan een behandelaar. De minister geeft daarbij aan dat er mogelijk nader onderzoek in de vorm van een DNA-onderzoek of gehoor plaats dient plaats te vinden. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank het in dit concrete geval niet onmogelijk dat de minister binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eisers kan nemen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen zes weken een besluit op de aanvraag neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met opnieuw een maximum van € 7.500,-. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister binnen zes weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een dwangsom verschuldigd.
7. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
4.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.