Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een opvolgend beroep van eisers omdat de minister niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag van 7 november 2022 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en heeft het beroep zonder zitting behandeld. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.
De rechtbank heeft eerder een beroep van eisers gegrond verklaard en de minister een termijn van acht weken gegeven om een besluit te nemen, wat niet is gebeurd. Het huidige beroep is ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister een nieuwe beslistermijn van zes weken opgelegd, met de mogelijkheid van een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de minister en de gevolgen van het niet naleven van de opgelegde termijnen. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken een besluit op de aanvraag van eisers bekend te maken, en bij niet-naleving is de minister aan eisers een dwangsom verschuldigd.