ECLI:NL:RBDHA:2025:6205
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.L.M. Steinebach - de Wit
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot intrekking verblijfsvergunning
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in te trekken. Dit besluit, genomen op 9 januari 2025, houdt in dat verzoeker de Europese Unie moet verlaten en een inreisverbod van 10 jaar krijgt opgelegd. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet kan worden uitgezet totdat er op zijn bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 maart 2025 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en de minister aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn bezwaarschrift in Nederland af te wachten, zwaarder weegt dan het belang van de minister om het besluit onverkort te handhaven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de rechtsgevolgen van het besluit tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
De voorzieningenrechter concludeert dat er sprake is van een spoedeisend belang, ondanks de argumenten van de minister dat er op dit moment geen zicht is op uitzetting naar Turkije. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker sinds zijn geboorte in Nederland verblijft en dat de minister onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de behandeling van het bezwaar. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die € 1.814,- bedragen.