ECLI:NL:RBDHA:2025:621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens kennelijke ongegrondheid en ongeloofwaardige identiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, diende op 18 mei 2024 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 13 november 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 10 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de identiteit van eiser ongeloofwaardig werd geacht. Eiser had geen identiteitsdocumenten overgelegd en zijn verklaringen over zijn problemen met een bende in Algerije werden als inconsistent en niet geloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende zorgvuldigheid in de procedure heeft betracht, ondanks de bezwaren van eiser over de tijdsdruk om op het dossier te reageren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45611

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de Minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 18 mei 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 november 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft de minister eiser een terugkeerbesluit gegeven en hem een inreisverbod opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij heeft Algerije verlaten uit angst voor een bende. Hij heeft drugs verkocht voor deze bende, maar hij heeft de opbrengst niet aan de bende afgestaan. Daarom zoekt de bende hem.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met de bende.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar zijn identiteit niet. Ook de gestelde problemen met de bende acht de minister niet geloofwaardig. Omdat eiser de minister heeft misleid over zijn identiteit, wijst de minister de asielaanvraag af als kennelijk ongegrond.
Is er sprake van een zorgvuldige besluitvormingsprocedure?
6. Eiser stelt dat de minister bij het voornemen ten onrechte niet alle stukken heeft meegestuurd waarop de minister het voornemen heeft gebaseerd. Eiser geeft aan dat de minister hem in reactie op de zienswijze alsnog het volledige dossier heeft gestuurd. Eiser vindt het echter onzorgvuldig en in strijd met de samenwerkingsverplichting zoals neergelegd in de Procedurerichtlijn dat de minister hem geen vier weken zoals verzocht, maar slechts één week de tijd heeft gegeven om het volledige dossier met zijn gemachtigde te bespreken en een aanvullende zienswijze in te dienen. De minister had er rekening mee moeten houden dat eiser gedetineerd zit en dat één week te kort is om een ontmoeting met zijn gemachtigde in de gevangenis te laten plaatsvinden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het voor een zorgvuldige procedure van belang is dat de minister eiser op tijd de stukken beschikbaar stelt waarop zij haar voornemen baseert. Eisers enkele stellingen dat de in eerste instantie ontbrekende stukken direct bij het voornemen hadden moeten worden toegestuurd en dat hij te weinig tijd heeft gekregen om op de alsnog overgelegde stukken te reageren, maken naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat er sprake is van een onzorgvuldige procedure. Niet is immers in geschil dat eiser alle stukken na de zienswijze alsnog heeft gekregen. Verder is ook niet in geschil dat de minister eiser een termijn heeft gegeven om alsnog op het volledige dossier te reageren. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de door de minister gegeven reactietermijn onvoldoende was. De enkele stelling dat een termijn van een week te kort is om een afspraak tussen eiser en zijn gemachtigde in de gevangenis te plannen, is onvoldoende. De minister heeft er daarbij naar het oordeel van de rechtbank op mogen wijzen dat eiser (nog altijd) niet heeft aangegeven wat hij nog had willen aanvoeren over de stukken. Eiser heeft ook in beroep niet aangegeven wat zijn reactie op de na de zienswijze ontvangen stukken is. Verder is gebleken dat de ontbrekende stukken uitnodigingen betreffen voor gehoren waar eiser niet is verschenen en stukken waaruit blijkt dat eiser in Nederland een andere naam heeft opgegeven dan in België, maar dat eiser niet betwist dat hij in België andere namen heeft opgegeven. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is geweest van een onzorgvuldige procedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister niet ten onrechte eisers identiteit ongeloofwaardig geacht?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen geloof kan worden gehecht aan eisers gestelde identiteit.
7.1.
De minister heeft voor dit standpunt van belang mogen achten dat eiser geen identiteitsdocument heeft overgelegd, terwijl hij heeft verklaard dat dit document in Algerije ligt. De minister heeft er op mogen wijzen dat eiser al jaren in verschillende landen in Europa verblijft en dat hij ook sinds hij in Nederland is voldoende tijd heeft gehad om zijn identiteitsdocument vanuit Algerije te verkrijgen. Eisers enkele stelling dat hij vanwege de strafdetentie die hij nu heeft geen contact kan opnemen met zijn familie in Algerije om zijn identiteitsdocument te laten opsturen, heeft de minister niet ten onrechte onvoldoende geacht om aan te nemen dat eiser zijn identiteitsdocument niet kan overleggen.
7.2.
Ook heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen over zijn identiteit heeft gegeven, nu hij in België andere namen heeft opgegeven dan in Nederland. De minister heeft er daarbij op mogen wijzen dat eisers enkele stelling dat hij in België onjuiste namen heeft opgegeven en dat de naam die hij in Nederland heeft opgegeven zijn echte naam is, er niet aan afdoet dat hij in België andere namen en dus verschillende namen heeft opgegeven. Ook heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd. De minister heeft er daarbij op mogen wijzen dat eiser blijkens zijn verklaringen al in september 2020 uit Algerije is vertrokken en sindsdien in Europa verblijft, maar al die jaren niet eerder asiel heeft aangevraagd, terwijl de door hem gestelde problemen in Algerije volgens eiser al die jaren wel spelen. De minister heeft van eiser mogen verwachten dat hij eerder asiel had aangevraagd voor het verkrijgen van bescherming. Bij zijn standpunt heeft de minister mogen betrekken dat ook niet valt in te zien dat eiser wisselend verklaart over zijn naam, als hij Algerije alleen heeft verlaten om internationale bescherming te vragen. Eisers enkele niet nader onderbouwde stelling dat het voor hem in de landen in Europa waar hij verbleef niet mogelijk was om asiel aan te vragen en de omstandigheden voor asielzoekers slecht waren, heeft de minister niet hoeven volgen. Eisers verklaring dat hij pas asiel heeft gevraagd toen hij wist dat hij geen andere keuze meer had, heeft de minister ook niet tot een ander standpunt hoeven brengen.
Heeft de minister niet ten onrechte eisers asielrelaas ongeloofwaardig geacht?
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister zich ook niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan eisers verklaringen over zijn problemen met een bende in Algerije geen geloof kan worden gehecht. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
8.1.
De minister heeft er terecht op gewezen dat blijkens eisers verklaringen de kern van zijn gestelde problemen wordt gevormd doordat hij het geld dat de verkoop van de drugs heeft opgebracht en dat hij aan de bende is verschuldigd, heeft uitgegeven. Blijkens eisers verklaringen gaat het om € 40.000,-. De minister heeft van eiser mogen verwachten dat hij kan uitleggen waarom hij dit geld niet aan de bende heeft gegeven en wat hij met dit geld heeft gedaan. De minister heeft eisers enkele verklaring dat hij jong was, dronk, geld uitgaf en naar discotheken ging vaag mogen achten en niet als een afdoende verklaring hoeven aanmerken.
8.2.
Ook heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat zijn verklaringen over hoe hij heeft geprobeerd zijn problemen met de bende op te lossen, summier zijn. De minister heeft erop mogen wijzen dat, ondanks dat eiser is gevraagd om uit te leggen hoe de bemiddeling met de bende door zijn vrienden is verlopen, eisers verklaringen niet duidelijk maken wie de vrienden zijn, met wie zij contact hebben opgenomen, wanneer de bemiddeling heeft plaatsgevonden en wat er precies is besproken. Nu eiser stelt door de bende met de dood te worden bedreigd, heeft de minister van eiser mogen verwachten dat hij meer kan verklaren over zijn poging zijn gestelde probleem met de bende op te lossen.
8.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister eiser niet heeft hoeven volgen in zijn stelling dat de minister in geval van onduidelijkheid van eisers verklaringen had moeten doorvragen. De minister heeft eiser blijkens het rapport van het gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld te verklaren en zijn verklaringen nader toe te lichten. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser ook in de zienswijze geen nadere toelichting heeft gegeven. Ook op vragen van de rechtbank ter zitting is eiser niet met nadere verklaringen gekomen.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden van beroep heeft ingediend tegen de kennelijke ongegrondverklaring van zijn asielaanvraag vanwege misleiding van de minister over eisers identiteit, het terugkeerbesluit en het inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.45612