ECLI:NL:RBDHA:2025:6234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL24.24539, NL24.24542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, heeft in 2023 Nederland ingereisd en wenst verblijf bij haar echtgenoot, die inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De aanvraag van eiseres is afgewezen omdat zij niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en niet vrijgesteld is van het mvv-vereiste. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiseres is ingediend. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste heeft verleend vanwege haar zwangerschap en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM ten onrechte in het nadeel van haar is uitgevallen. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste en dat de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.24539 (beroep) en NL24.24542 (voorlopige voorziening).
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiseres is ingediend.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag van eiseres met het besluit van 12 mei 2023 (primaire besluit) afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 17 mei 2024 heeft verweerder op het bezwaar van eiseres beslist en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Eiseres heeft beroep (NL24.24539) ingesteld tegen het bestreden besluit bij de rechtbank. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening (NL24.24542) te treffen.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent dhr. [naam] , de gemachtigde van eiseres, M. Kada als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres is in 2023 Nederland ingereisd en wenst verblijf bij haar echtgenoot, dhr. [naam] (referent). Referent is geboren op [geboortedag 2] 1961, heeft de Marokkaanse nationaliteit en beschikte ten tijde van de aanvraag van eiseres over een regulier verblijfsrecht in Nederland voor onbepaalde tijd. Eiseres en referent zijn in 2021 met elkaar getrouwd. Uit de relatie tussen eiseres en referent is op [geboortedag 3] 2023 een zoon geboren. Tijdens deze beroepsprocedure is bij Koninklijk Besluit van 30 september 2024 de Nederlandse nationaliteit verleend aan referent en de minderjarige zoon van eiseres en referent.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet over een geldige mvv beschikt en ook niet vrijgesteld is van het mvv-vereiste. De uitzetting van eiseres is volgens verweerder niet in strijd met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] . Hoewel volgens verweerder sprake is van familie- en gezinsleven, valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit. Ook een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken, gericht op vertrek naar Marokko, is aan eiseres opgelegd. Na het houden van een hoorzitting in bezwaar zijn de conclusies van het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe in beroep het volgende aan. Verweerder heeft eiseres ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste verleend vanwege haar zwangerschap. Eiseres stelt dat zij vanwege deze zwangerschap (voorlopig) uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft gekregen. Ook wijst eiseres op de uitspraak [2] van de voorzieningenrechter van 7 november 2023, waarin werd bepaald dat eiseres niet mocht worden uitgezet totdat op haar bezwaar was beslist. Eiseres vindt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM ten onrechte in het nadeel is uitgevallen. Verweerder heeft in deze belangenafweging geen of onvoldoende betekenis toegekend aan de gezondheidssituatie van de minderjarige zoon van eiseres en referent en diens rechtmatig verblijf in Nederland. Ook heeft verweerder onvoldoende betekenis toegekend aan het langdurig rechtmatig verblijf van referent in Nederland, diens arbeidsverleden, diens bijdrage aan de belastingen en diens medische klachten, waarvoor hij onder langdurige controle staat en ook in Nederland behandeld wordt. Ook aangevoerd is dat verweerder de band tussen referent en zijn 16-jarige zoon uit een eerder huwelijk en de band tussen de minderjarige zoon van eiseres en referent en diens halfbroers en –zussen van vaders zijde heeft miskend. Daarbij is ten onrechte het economische belang aan eiseres tegengeworpen, nu zij voornemens is te gaan werken en geen beroep zal gaan doen op de publieke middelen. Tot slot doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule vanwege de onevenredige gevolgen van dit besluit.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift en op de zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Ambtshalve toetsing Chavez Vilchez verblijfsrecht
7. Naar aanleiding van het verweerschrift heeft de gemachtigde van eiseres zich op de zitting op het standpunt gesteld dat verweerder binnen deze procedure dient te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Eiseres stelt dat zij op dit moment aan alle voorwaarden voor dit verblijfsrecht voldoet, nu referent en de minderjarige zoon van eiseres inmiddels Nederlander zijn geworden, en dat het proceseconomisch handiger is als dit meteen ambtshalve wordt doorgetoetst.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat geen rechtsregel verweerder ertoe verplicht om na afwijzing van een reguliere verblijfsvergunning vanwege artikel 8 EVRM ambtshalve door te toetsen of de vreemdeling in aanmerking komt voor een Chavez-Vilchez verblijfsrecht. In de beroepsgronden en de standpunten van eiseres ter zitting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de ambtshalve bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 3.6 dan wel artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ook ziet op verblijfsrechten op grond van het Unierecht of als zodanig kan of moet worden gelezen. Indien eiseres in aanmerking wenst te komen voor een Chavez-Vilchez verblijfsrecht, dient zij hiervoor een aparte aanvraag bij verweerder in te dienen.
7.2
De stelling in beroep dat dit proceseconomisch handiger is maakt het voorgaande niet anders, nu het niet aan de rechter maar aan de wetgever is om hierin keuzes te maken. Dat referent en de minderjarige zoon van eiseres inmiddels Nederlander zijn geworden had in dit geval, ook al was er sprake geweest van een dergelijke ambtshalve bevoegdheid bij verweerder, de uitkomst ook niet anders gemaakt. Gelet op de
ex tunctoetsing van het besluit op bezwaar in reguliere vreemdelingenzaken had dit feit - dat eerst na het bestreden besluit bekend geworden is - het oordeel van de rechtbank hier namelijk niet anders gemaakt.
Mvv-vrijstelling vanwege medische gronden
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege medische behandeling. Verweerder heeft daartoe aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij niet met stukken heeft onderbouwd dat zij, al dan niet door of vanwege haar zwangerschap, aan medische klachten leed en dat zij daarvoor (voorlopig) uitstel van vertrek heeft verkregen van verweerder. Nu ook niet anderszins uit het procesdossier is gebleken dat eiseres op enig moment (voorlopige) uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 Vw heeft verkregen, heeft verweerder eiseres reeds daarom niet hoeven vrijstellen van het mvv-vereiste. Dat eiseres procedureel rechtmatig verblijf heeft gehad vanwege het toewijzen van de voorlopige voorziening in bezwaar maakt dit niet anders. Dit betreft namelijk geen (voorlopig) uitstel van vertrek, maar slechts een tijdelijke opschorting van de bevoegdheid van verweerder om eiseres uit te zetten. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging artikel 8 EVRM
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
9.1
Zo mocht verweerder tegenwerpen dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv en dat hier gaat om een eerste toelating tot Nederland. Dat eiseres destijds weliswaar met een visum kort verblijf het grondgebied van Nederland rechtmatig is binnengekomen, maar vervolgens illegaal in Nederland heeft verbleven, mocht in dit kader ook aan eiseres worden tegengeworpen. Dat artikel 8 EVRM geen recht op vrije domiciliekeuze biedt en dat eiseres tijdens dit illegale verblijf het familieleven met haar partner heeft voortgezet en geïntensiveerd en dat zij inmiddels samen een kind hebben gekregen, is ook niet ten onrechte in het nadeel van eiseres gewogen. De omstandigheid dat referent en de minderjarige zoon tijdens de beroepsprocedure het Nederlanderschap hebben verkregen maakt het oordeel hier niet anders, nu dit ziet op een omstandigheid die pas na het bestreden besluit bekend geworden is en de beoordeling van het bestreden besluit, gelet op de
ex tunctoetsing in beroep, hier niet anders maakt.
9.2
Ook het economische belang van Nederland heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen. Dat eiseres voornemens is om te gaan werken maakt dit niet anders, reeds omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is. De stelling in beroep dat onvoldoende betekenis is toegekend aan het arbeidsverleden en de belastingafdracht van referent wordt niet gevolgd. Anders dan eiseres meent heeft verweerder dit wel degelijk betrokken in de weging van het economische belang en heeft daarin niet ten onrechte geconcludeerd dat dit niet maakt dat belangenafweging in het voordeel van eiseres uitvalt.
9.3
Ook het ontbreken van objectieve en subjectieve belemmeringen voor eiseres, referent en haar minderjarige kind mocht in het nadeel worden meegewogen. Niet aannemelijk gemaakt is namelijk dat de minderjarige zoon van eiseres de juiste en noodzakelijke zorg niet kan ontvangen in Marokko en ook de gestelde invulling van het familieleven van de minderjarige zoon met zijn halfbroers en -zussen is niet onderbouwd.
9.4
Tot slot mocht verweerder ook tegenwerpen dat eiseres en referent sociale en culturele banden hebben met Marokko, dat zij de taal, de gewoonten en de cultuur daar kennen, dat zij daar hebben gewoond en dat zij daarom nog steeds in staat mogen worden geacht om daar een leven te kunnen opbouwen.
9.5
Alles bij elkaar in samenhang bezien - en afgezet tegen de belangen in het voordeel van eiseres: gezinsleven met referent en minderjarige zoon, de belangen van het kind, inreis met visum en paspoort en geen gevaar voor de openbare orde - heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
Hardheidsclausule
10. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. Niet gebleken of aannemelijk gemaakt is dat tegenwerping van het mvv-vereiste leidt tot onredelijke hardheid en dat eiseres niet mocht worden gehouden om eerst een mvv aan te vragen vanuit Marokko, alvorens zij (opnieuw) zou inreizen om het gezinsleven in Nederland voort te zetten.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Ook het terugkeerbesluit blijft in stand.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [3] .
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze verzenddatum ziet u hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.zaaknummer 23.16712, uitspraak niet gepubliceerd op
3.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).