ECLI:NL:RBDHA:2025:6239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL24.31455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende afhankelijkheidsverhouding tussen stiefkinderen en eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 september 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit van 26 juli 2024 ongegrond verklaard. Eiser, geboren in 1989 met de Surinaamse nationaliteit, heeft de aanvraag ingediend om een afgeleid verblijfsrecht te verkrijgen bij zijn stiefkinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben.

De rechtbank heeft op 28 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn partner en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen eiser en zijn stiefkinderen dat zij gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als eiser geen verblijfsrecht krijgt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet de juridische vader is van de kinderen en dat de biologische vader een rol speelt in hun leven. Eiser heeft weliswaar zorg- en opvoedtaken, maar dit is niet voldoende om de vereiste afhankelijkheid aan te tonen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken en is openbaar gemaakt op 24 maart 2025. Eiser kan binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31455
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 29 september 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 26 juli 2024 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [partner] (de partner van eiser), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
5. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Op 31 maart 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER, om een afgeleid verblijfsrecht te krijgen bij zijn stiefkinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2018 en [geboortedatum] 2020 en hebben de Nederlandse nationaliteit. Met zijn aanvraag beroept eiser zich op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de daaraan in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (arrest Chavez- Vilchez), gegeven uitleg.
6. Met het primaire besluit heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen. De minister heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Volgens de minister bestaat er tussen eiser en zijn stiefkinderen niet de vereiste afhankelijkheidsverhouding, die is neergelegd paragraaf B10/2.2, onderdeel d, van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfdocument EU/EER. De minister heeft ook ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De minister stelt dat er wel sprake is van familie- en privéleven, maar dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. Eiser krijgt dus ook geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
7. Tijdens de procedure hebben eiser en de moeder van zijn stiefkinderen nog een kind gekregen. [minderjarige 3] is geboren op [geboortedatum] 2024 en heeft de Surinaamse nationaliteit. In deze zaak beoordeelt de rechtbank alleen of eiser het recht heeft om bij zijn stiefkinderen te verblijven.
Is sprake van de vereiste afhankelijkheidsverhouding?
8. Tussen partijen is – in het kader van het arrest Chavez-Vilchez – alleen (nog) in geschil of tussen eiser en zijn stiefkinderen een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat, dat de stiefkinderen gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hiervan geen sprake is. Eiser wijst erop dat hij afdoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht. Deze taken voert hij ook al langere tijd uit. Verder levert eiser waar mogelijk een financiële bijdrage. Ook staat hij ingeschreven op het adres van de stiefkinderen (sinds maart 2023): ze vormen dus samen een gezin. Daarnaast is eiser van mening dat het voor de kinderen een zware klap zal zijn als ze hem niet meer dichtbij in hun leven hebben, gelet op de vaderrol die hij nu op zich heeft genomen. Eiser wijst er daarbij onder meer op dat het gedrag van de kinderen positief is veranderd sinds hij in hun leven is en dat zij een constante factor nodig hebben. Eiser heeft er op de zitting ook op gewezen dat er weliswaar een biologische vader is, maar dat die slechts een zeer beperkte rol speelt in het leven van de kinderen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat weliswaar sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken, maar dat niet is gebleken dat de stiefkinderen zodanig afhankelijk zijn van eiser dat zij gedwongen worden om het grondgebied van de EU te verlaten als eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. De minister mocht daarbij van belang vinden dat eiser niet de juridische vader is van de kinderen. De juridische ouders zijn namelijk hun moeder en hun biologische vader, die in Nederland woont. Op de zitting is gebleken dat de biologische vader niet geheel buiten beeld is. De minister heeft ook terecht opgemerkt dat eiser niet het gezag heeft over zijn stiefkinderen, en dat dit ook niet blijkt uit het testament van de moeder, waarin zij eiser als voogd aanwijst. Wat betreft de financiële bijdrage van eiser heeft de minister er terecht op gewezen dat dit ook op afstand mogelijk is. Verder heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat een normale lichamelijke en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het geding zal zijn als zij van eiser worden gescheiden. De minister mocht ook van belang vinden dat de moeder van de kinderen eventueel een beroep kan doen op de kinderopvang en/of maatschappelijke instellingen in Nederland. Dat dit geld kost maakt dat niet anders: de moeder van de stiefkinderen kan daarvoor immers een toeslag aanvragen. Verder merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft gezegd dat de stiefkinderen eiser niet zullen volgen bij zijn terugkeer naar Suriname, omdat hun moeder in Nederland haar hele leven heeft. De rechtbank volgt de gemachtigde niet in haar standpunt dat de minister daarbij in het kader van de aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER een beoordeling moet maken of redelijkerwijs van de moeder mag worden verwacht dat zij Nederland verlaat. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.