ECLI:NL:RBDHA:2025:6241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.14409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiseres, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 26 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 3 april 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven. Tijdens de zitting op 8 april 2025 is eiseres niet verschenen, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eiseres recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft overwogen dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, ondanks de betwisting van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de zware grond dat eiseres zich eerder aan het toezicht had onttrokken feitelijk juist was, en dat de lichte grond dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats had ook juist was. Eiseres had betoogd dat zij kwetsbaar was en dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom dit niet het geval was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, en is openbaar gemaakt op 15 april 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 3 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres en gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft zware grond 3b ter zitting laten vallen.
2.2
Eiseres betwist alle zware en lichte gronden 4c en 4d. Met betrekking tot zware grond 3c voert eiseres aan dat zij de strekking van de intrekking van haar rechtmatig verblijf onvoldoende heeft begrepen. Eiseres betoogt dat zij voornemens was om arbeid in loondienst te gaan verrichten, op grond waarvan zij weer rechtmatig verblijf zou verkrijgen. Met betrekking tot lichte grond 4c betoogt eiseres dat het feitelijk juist is dat zij niet staat ingeschreven op een adres in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres voert in dit kader aan dat zij verblijft bij een opvang van Sleep Inn, waardoor zij wel traceerbaar was voor de minister. Eiseres betoogt dat lichte grond 4c om die reden niet aan haar kan worden tegengeworpen. Voor wat betreft grond 4d voert eiseres aan dat zij inderdaad nu geen middelen heeft, maar voornemens is om weer te gaan werken en dus binnenkort wel weer over middelen zal beschikken.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen zware grond 3c en lichte grond 4c de maatregel van bewaring dragen. Voor zware grond 3c is het voldoende dat deze feitelijk juist is. Door eiseres wordt niet betwist dat zij de beschikking waarin haar rechtmatig verblijf wordt ingetrokken heeft ontvangen. Dit blijkt ook uit het uitreikingsblad van 29 januari 2025. Zij heeft Nederland vervolgens niet verlaten. Dit maakt dat deze grond feitelijk juist is. Het enkele feit dat eiseres betoogt dat zij de reikwijdte van deze beschikking onvoldoende heeft doorgrond doet niet af aan de feitelijke juistheid hiervan. Ten aanzien van lichte grond 4c oordeelt de rechtbank dat ook deze grond feitelijk juist is, omdat eiseres niet staat ingeschreven op een adres in de BRP, wat door eiseres ook niet is betwist. De opvangvoorziening van Sleep Inn geldt niet als een vaste woon- of verblijfplaats, aangezien dit niet leidt tot een inschrijving van eiseres in de BRP op dit adres. De minister stelt zich in de maatregel van bewaring terecht op het standpunt dat dit leidt tot een onttrekkingsrisico. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiseres betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Eiseres voert aan dat zij ten tijde van de inbewaringstelling fysieke problemen ervaarde. Zo moest eiseres overgeven en hoestte zij bloed op. Ook is eiseres alcoholverslaafd. Eiseres betoogt dat dit maakt dat zij had moeten worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon. Eiseres voert aan dat zij een coöperatieve houding heeft laten zien met betrekking tot haar terugkeer naar Letland. Ook was zij traceerbaar voor de minister. Eiseres betoogt dat de minister bijvoorbeeld een meldplicht had kunnen opleggen, met name omdat eiseres in het bezit was van een geldig identiteitsbewijs.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom aan eiseres geen lichter middel is opgelegd. Hierbij heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er in het detentiecentrum sprake is van medische zorgverlening die gelijkwaardig is aan de gezondheidsvoorzieningen in de vrije maatschappij. Dit is door de minister betrokken in de belangenafweging in de maatregel van bewaring. Hierbij is verder van belang dat er voldoende zware en lichte gronden zijn om de maatregel van bewaring te dragen, waaruit ook het onttrekkingsrisico volgt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen (andere) grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.