ECLI:NL:RBDHA:2025:6258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.14147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had op 10 maart 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, maar deze werd op 25 maart 2025 opgeheven. Eiser stelde beroep in tegen het bestreden besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank behandelde de zaak op 8 april 2025, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door mr. P.M. Langereis en de minister door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze te laat was opgeheven. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf 24 maart 2025 tot de opheffing op 25 maart 2025 onrechtmatig had voortgeduurd. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van €100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €1814,-. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, in aanwezigheid van griffier mr. F.E. Brokke, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 25 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Langereis, als waarnemer voor zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Is de maatregel van bewaring te laat opgeheven?
2. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring te laat is opgeheven. De asielaanvraag van eiser is op 24 maart 2025 niet-ontvankelijk verklaard. De maatregel van bewaring is vervolgens op 25 maart 2025 opgeheven. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring al op 24 maart 2025 opgeheven had moeten worden. Hierdoor heeft eiser één dag onrechtmatig in bewaring gezeten.
2.1.
Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de maatregel van bewaring te laat is opgeheven, namelijk op 25 maart 2025 terwijl dit strikt genomen op 24 maart 2025 had moeten gebeuren. Hierover zijn partijen het met elkaar eens en de rechtbank is hetzelfde oordeel toegedaan. Deze beroepsgrond slaagt.
Kunnen de gronden van bewaring de maatregel dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat eiser in bewaring wordt gesteld omdat eiser:
- in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;
- reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
- op redelijke gronden aangenomen kan worden dat de aanvraag van eiser louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
In de maatregel van bewaring heeft de minister ook overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag van een verblijfsvergunning, wegens een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen (andere) grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat deze maatregel vanaf 24 maart 2025 (tot de opheffing daarvan op 25 maart 2025) onrechtmatig heeft voortgeduurd. Dit leidt echter niet tot het opheffen van de maatregel van bewaring of het in vrijheid stellen van eiser, omdat deze maatregel van bewaring al is opgeheven en aan eiser aansluitend een nieuwe maatregel van bewaring is opgelegd. De nieuwe maatregel van bewaring ligt in dit beroep niet ter beoordeling voor. De rechtbank kent wel een schadevergoeding toe voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel: 1 x €100,- (verblijf detentiecentrum).
5.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van €100,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.